Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in voorwaardelijke reconventie;
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in voorwaardelijke reconventie;
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in voorwaardelijk reconventie;
- de conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie;
- de akte overlegging producties zijdens de Staatsloterij;
- het op verzoek van de Staatsloterij gehouden pleidooi d.d. 9 april 2018;
- de pleitnota van de zijde van [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] ;
- de pleitaantekeningen van de zijde van de Staatsloterij.
2.De feiten
3.Het geschil in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
4.De beoordeling in conventie en in voorwaardelijke reconventie
blijvendeelnemen en de nieuwe deelname een beperktere omvang had dan in de voorafgaande periode is zonder nadere stellingname onvoldoende onderbouwd gesteld dat de misleidende mededelingen [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] in 2004 hebben beïnvloed in zijn keuze wederom te gaan deelnemen. Integendeel stelt [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] dat deelname en omvang van deelname met name werden beïnvloed door de financiële mogelijkheden die [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] daartoe had. In het licht van dit alles had [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] zijn standpunt dat hij door de misleidende mededelingen aangaande de (minuscule) winkansen is beïnvloed nader dienen te onderbouwen, hetgeen hij heeft nagelaten zodat om die reden het gevorderde –bij gebrek aan causaal verband- dient te worden afgewezen. Een en ander geldt –mutatis mutandis- ook voor de bijzondere trekkingen waaraan [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] heeft deelgenomen in de relevante periode. Gelet op de ontbrekende onderbouwing is er ook geen grond om [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] toe te laten tot bewijslevering.
als gevolgvan de misleidende mededelingen, zodat reeds op grond daarvan dit beroep niet slaagt. Daarnaast is een direct beroep op artikel 6:193j, lid 3 BW niet mogelijk gelet op het overgangsrecht dat met zich brengt dat het enkel werkt met betrekking tot overeenkomsten van ná 13 juni 2014. Een beroep op richtlijnconforme toepassing in de daaraan voorafgaande periode slaagt evenmin. Lid 3 van artikel 6:193j BW dient niet ter implementatie van Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt. De richtlijn laat de keuze in de mogelijke remedies van oneerlijke handelspraktijken vrij. Vanaf 13 juni 2014 heeft de Nederlandse wetgever aan de remedies die reeds bestonden de mogelijkheid van vernietiging toegevoegd, maar enkel voor overeenkomsten aangegaan ná die datum. Een beroep op de vernietigingsgrond kan daarmee niet via richtlijn conforme interpretatie plaatsvinden. Voor zover vernietiging derhalve hierop is gegrond dient daaraan voorbijgegaan te worden.
1.000,00(4 x tarief € 250,00)