Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het verloop van het geding
- het dossier van de procedure bij de kantonrechter te Den Haag, eindigend met het vonnis van 19 maart 2019;
- de appeldagvaarding van [appellant] van 18 juni 2019, gevolgd door een anticipatie-exploot en een herstelexploot van de Staatsloterij;
- de memorie van grieven van [appellant] ;
- de memorie van antwoord van de Staatsloterij, met bijlagen.
2.De zaak in het kort
3.De vaststaande feiten
4.De procedure bij de kantonrechter
subsidiair: de tussen partijen in de jaren 2000 tot en met 2007 gesloten overeenkomsten vernietigt op grond van artikel 3:40 BW, dan wel op grond van dwaling dan wel op grond van bedrog dan wel op een andere in goede justitie te bepalen grondslag;
primair: dat aan de vernietiging op grond van artikel 3:53 lid 2 BW de werking wordt ontzegd;
subsidiair:dat op [appellant] een verplichting tot waardevergoeding rust jegens de Staatsloterij die gelijk is aan de nominale waarde van de door [appellant] gekochte staatsloten, zodat per saldo op de Staatsloterij geen betalingsverplichting rust als gevolg van de vernietiging, en
meer subsidiair: dat [appellant] gehouden is het door hem gewonnen prijzengeld van in totaal € 1.136,- [nadien is dit bedrag gerectificeerd: het gaat ook volgens de Staatsloterij om een bedrag van € 648,79] als onverschuldigd betaald aan de Staatsloterij terug te betalen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, plus rente.
5.Vordering in hoger beroep en de klachten tegen het vonnis
Grieven 1 tot en met 4zien op het causaal verband tussen de misleiding en de gestelde schade, en op de bewijslastverdeling in dat verband. [appellant] voert aan dat op basis van de uitspraak van dit hof uit 2013 al vast staat dat sprake is van causaal verband, althans dat op zijn minst moet worden vermoed – op grond van enige bijzondere regel of de redelijkheid en billijkheid – dat het causaal verband aanwezig is en dat het aan de Staatsloterij is om dat vermoeden te ontzenuwen. [appellant] stelt dat hij juist heeft deelgenomen aan de staatsloterijen omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat alleen de verkochte loten meededen met de trekking en dat er gegarandeerd elke maand een aantal prijzen zouden vallen op die loten. De voornaamste reden voor [appellant] om deel te nemen was de terugkerende kans om grote geldprijzen te winnen. De berichtgeving omtrent de maandelijkse loterijen en de speciale trekkingen heeft [appellant] via diverse kanalen bereikt en de inhoud van die berichten was voor [appellant] voldoende reden om zijn deelname te behouden. [appellant] valt dus onder de gemiddelde consument, aldus [appellant] . Overigens is [appellant] pas in 2015 bekend geworden met de misleiding. [appellant] verwijst voorts naar de World Online-zaak (hieronder komt het hof daarop terug) en voert aan dat het in zijn geval, net als in die zaak, ondoenlijk is om van hem te verlangen dat hij moet bewijzen dat hij heeft deelgenomen door de misleidende mededelingen. Voor het geval het hof daar anders over denkt, stelt [appellant] dat hij wel voldoende heeft gesteld en ook bewezen.
Grief 5heeft betrekking op de proceskosten.
6.Beoordeling in hoger beroep
“niet zonder meer toepasbaar (lijkt) op andere gevallen dan prospectus-aansprakelijkheid.”
- i) [appellant] al vanaf 1994 via een abonnement meespeelt en dat hij sindsdien – in elk geval tot aan de datum van de mondelinge behandeling in hoger beroep – zijn speelgedrag nooit heeft aangepast, dit terwijl
- ii) de Staatsloterij onweersproken heeft aangevoerd dat het prijzenpakket in de loop der jaren meermalen is gewijzigd en meer in het bijzonder ook het aantal per maand gecommuniceerde respectievelijk per maand daadwerkelijk te winnen grotere serieplus-prijzen in de loop der jaren is gewijzigd, en bovendien
- iii) in elk geval niet is weersproken dat in 1994, toen [appellant] begon mee te spelen, slechts 1 à 2 serie plus-prijzen van € 50.000,- of € 100.000,- per maand te winnen viel, en dat meer in het algemeen het aantal serie plus-prijzen in de periode 1994-2000 lager was dan in de periode vanaf 2000.