Conclusie
[verweerster 1],
[verweerder 2],
1.Inleiding
2.Feiten en procesverloop
PCMS) van Philips Consumer Electronics. [verweerster 1] en [verweerder 2] namen deel aan de pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds Philips (hierna:
PPF). De pensioenregeling bij PPF was een eindloonregeling met een pensioenleeftijd van 60 jaar.
de oud-Philips werknemers) zijn van rechtswege overgegaan naar Jabil. Het bestuur van Jabil werd gevormd door [verweerster 1] en [betrokkene 1] (hierna:
[betrokkene 1]). [verweerder 2] werd Business Unit directeur.
Delta Lloyd), en heeft daartoe met Delta Lloyd een uitvoeringsovereenkomst gesloten. [4]
het pensioenreglement) vastgesteld. [5]
Aanpassing van pensioenen
worden verhoogd mede door aanwending van de overrente [6] die op grond van de door de werkgever en verzekeraar overeengekomen voorwaarden ter beschikking komt, ter zake van de volgens artikel 4 gesloten verzekeringen. De pensioenen worden voor het eerst op 1 april 2003 verhoogd.
de reservewaarde) is door PPF in een brief aan Delta Lloyd van 12 februari 2004 als volgt toegelicht:
Houdt uw pensioen zijn waarde?
onvoorwaardelijke indexering vanaf 1 januari 2013 tot een maximum van 2% zonder overrente, op basis van de consumentenprijsindex, van de premievrije aanspraken die aan [verweerster 1] en [verweerder 2] door Delta Lloyd zijn toegekend, en vervolgens jaarlijks zolang de pensioenaanspraken, dan wel pensioenuitkeringen, bestaan, voor wat betreft de verstreken termijn te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2013,
dan wel(b) een schadevergoeding ter hoogte van voornoemde
onvoorwaardelijke indexering,
dan wel(c) een in redelijkheid vast te stelling indexering op basis van een voorwaardelijke regeling,
dan wel(d) een schadevergoeding voor [verweerster 1] van € 77.939,- en voor [verweerder 2] van € 80.622,-, althans een zodanig bedrag als de rechtbank juist voorkomt, en (e) de wettelijke rente over de vorderingen onder (b), (c), en/of (d) vanaf 1 september 2006.
voorwaardelijkrecht op indexatie.
het hof). Ze hebben vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van die vonnissen en toewijzing van hun vorderingen. Jabil heeft verweer gevoerd. Op 3 oktober 2019 heeft pleidooi plaatsgevonden.
in redelijkheid vast te stellen voorwaardelijke indexering’ inhoudt.
3.Bespreking van het middel in het principaal cassatieberoep
Onderdeel 2.1gaat over de relevantie van het, op verzoek van de kantonrechter opgestelde, deskundigenbericht. Met
onderdeel 2.2bestrijdt Jabil dat zij gehouden is voor [verweerster 1] en [verweerder 2] de indexaties te financieren.
Onderdeel 2.3stelt aan de orde dat het ‘indexatieperspectief’ verloren is gegaan als gevolg van marktomstandigheden, en niet als gevolg van handelen van Jabil.
Onderdeel 2.4richt zich tegen het oordeel van het hof dat de aanspraak van [verweerster 1] en [verweerder 2] op financiering van indexaties door Jabil naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is.
Onderdeel 2.5ziet op het passeren van het bewijsaanbod van Jabil.
Onderdeel 2.6bevat een voortbouwklacht. Ik begin met onderdeel 2.2 omdat daarin de kern van de zaak aan de orde wordt gesteld.
in zijn totaliteit bezien, [verweerster 1] en [verweerder 2] bij Jabil een hoger pensioen hebben opgebouwd dan zij bij PPF zouden hebben opgebouwd als zij in dienst van Philips waren gebleven (vgl. hiervoor, 2.12 en 2.13). Daarmee is Jabil de pensioenovereenkomst nagekomen, ook als op
onderdelensprake is van een verslechtering ten opzichte van de pensioenopbouw bij PPF (namelijk omdat Delta Lloyd bij gebreke aan financiering daarvoor van Jabil niet meer indexeert).
wettelijkeverplichting op Jabil zou rusten om de voorwaardelijke indexeringen van [verweerster 1] en [verweerder 2] te financieren. De
tweede alineaacht onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat Jabil een
contractueleverplichting zou hebben tot financiering van indexaties. Bij PPF was indexatie volledig afhankelijk van beleggingsresultaten. Jabil was enkel gehouden tot onderbrenging van een indexatieregeling die óók afhankelijk was van beleggingsresultaten, wat zij ook heeft gedaan. Tot slot richt de
derde alineaeen motiveringsklacht tegen het oordeel dat aan de acceptatie door [verweerster 1] en [verweerder 2] van de inkoop van extra pensioenaanspraken niet de betekenis kan worden toegekend dat [verweerster 1] en [verweerder 2] daarmee instemden met een ‘verslechtering’ van hun voorwaardelijke recht op indexatie. Van ‘verslechtering’ als zodanig was namelijk geen sprake omdat Jabil niet tot financiering van indexaties gehouden was. [17]
pensioenovereenkomst. [22] Mij lijkt bovendien dat het hof niet heeft geoordeeld dat de grondslag voor de financieringsverplichting is gelegen in het feit dat Jabil tot en met 2012 aanvullende stortingen heeft gedaan. Het doen van aanvullende stortingen vormt op zichzelf ook niet een grondslag voor de verplichting die stortingen voor de toekomst voort te zetten. [23] Door de stortingen te doen heeft Jabil, volgens het hof, enkel invulling gegeven aan de verplichtingen die voor haar voortvloeien uit de pensioenovereenkomst.
wettelijkeverplichting bestaat voor Jabil om, bij gebreke aan een daartoe strekkende afspraak in de pensioenovereenkomst, indexaties te bekostigen. [24] Voor zover de klachten steunen op de aanname dat het hof zich heeft gebaseerd op de veronderstelling dat (i) een financieringsverplichting inherent is aan het voorwaardelijke recht op indexatie, of (ii) het doen van (onverplichte) stortingen Jabil verplichtte die in de toekomst voort te zetten, missen zij eveneens feitelijke grondslag.
tweede alineavan onderdeel 2.2.1.
pension scheme comparable in all material respects to conditions, on the day of closing contained in the Pension Regulations of [PPF].” (zie hiervoor, 2.5). Onbestreden is dat het pensioenreglement van PPF voorziet in een voorwaardelijk recht op indexering na beëindiging van actieve deelname. Jabil was aldus in ieder geval gehouden om een pensioenregeling in het leven te roepen met een voorwaardelijk recht op indexatie na uitdiensttreding.
overeenkomst, zoals het hof die heeft begrepen en uitgelegd, Jabil bindt aan het indexatiebeleid van PPF. De door Jabil voorgestane uitleg is moeilijk te verenigen met de door het hof aangenomen, en door Jabil niet bestreden, strekking van de afspraken in de pensioenovereenkomst. Als Jabil en Delta Lloyd feitelijk een ander beleid kunnen voeren dan Philips en PPF – door bijvoorbeeld in een jaar pensioenrechten niet te indexeren terwijl in dat jaar PPF wel indexeert – dan kan dat ertoe leiden dat [verweerster 1] en [verweerder 2]
niethet pensioen opbouwen dat zij zouden hebben opgebouwd als zij bij Philips in dienst zouden zijn gebleven, althans dat zij niet een pensioenregeling genieten die in
alle materiële opzichtenhetzelfde is als de PPF-regeling. [29]
meerduidt erop dat Jabil niet gehouden is tot meer dan het volgen van de pensioenontwikkeling bij PPF. Dat [verweerster 1] en [verweerder 2] niet recht hebben op
minderduidt er op dat de pensioenontwikkeling bij Jabil voor de oud-Philips werknemers niet achter mag blijven bij PPF. Niet onbegrijpelijk is dat het hof daaraan de consequentie heeft verbonden dat zulks aanvullende verplichtingen voor Jabil met zich brengt om die pensioenontwikkeling te garanderen en dat Jabil niet kon volstaan met het enkel in het leven roepen van een pensioenregeling onder dezelfde voorwaarden. Dan kan namelijk divergentie tussen de twee regelingen ontstaan, wat ook is gebeurd.
Kemira) en de conclusie daarvóór van A-G Langemeijer. [31] Het ging in díe zaak om een afspraak die ertoe strekte dat voor een groep werknemers die na een overname bij een nieuwe werkgever (Kemira) in dienst traden en bij diens pensioenuitvoerder (SPK) pensioen gingen opbouwen, het pensioenbeleid van de oude werkgever werd gevolgd. Twee werknemers vorderden dat Kemira en SPK zouden overgaan tot het toekennen van indexeringen voor jaren waarin de oude werkgever tot indexering was overgegaan. Kemira en SPK weigerden dit op de grond dat indexering onder de nieuwe pensioenregeling, net als onder de oude, afhankelijk was van een discretionaire bevoegdheid tot toekenning van indexering door de directie. Van die discretionaire bevoegdheid was geen gebruik gemaakt. De Hoge Raad stelde vast dat de oude werkgever óók in jaren met tegenvallende bedrijfsresultaten, onverplicht indexaties toekende. Aan dit beleid waren Kemira en SPK op grond van de afspraak gebonden, zodat zij op hun beurt ook tot indexatie dienden over te gaan. [32]
derde alinea. Het hof respondeert hier op het verweer van Jabil dat de pensioenopbouw van [verweerster 1] en [verweerder 2] bij Jabil hoger was dan als zij bij Philips in dienst waren gebleven. Jabil verbindt hieraan de stelling dat geen sprake kan zijn van een tekortkoming, en zij daarom niet aangesproken kan worden op de verplichting uit de pensioenovereenkomst tot financiering van indexeringen. Het hof oordeelt evenwel dat tegenover die verbeteringen van het pensioenresultaat niet een aanpassing van de pensioenovereenkomst stond, in die zin dat partijen de afspraak om de pensioenopbouw bij PPF te volgen zouden hebben losgelaten. Nu het hof heeft geoordeeld dat die afspraak geacht moet worden besloten te liggen in de pensioenovereenkomst (waartegen de tweede alinea van het middelonderdeel zich tevergeefs richt) is het stopzetten van de financiering van voorwaardelijke indexatie in zoverre een verslechtering. In feite werd een onzeker perspectief (namelijk een voorwaardelijk recht) op indexering vervangen door een sterk verminderd perspectief op indexering. Immers, voortaan gold voor indexering naast de voorwaarde dat PPF besluit daartoe over te gaan, de extra voorwaarde dat die indexering volledig zou kunnen worden gefinancierd uit door Delta Lloyd behaald overrendement. Dat de positie van de gepensioneerden is verslechterd blijkt hier uit dat PPF sinds 2013 in vier jaren (enige) indexering heeft toegepast (zie nogmaals rov. 6.22), maar Delta Lloyd bij gebrek aan overrendement niet tot indexering van de pensioenaanspraken en -rechten van [verweerster 1] en [verweerder 2] is overgegaan.
eerste alineavan het middelonderdeel stelt tegen die achtergrond dat het debat over het verschil in pensioenresultaat tussen beide regelingen van belang is. Dat het hof meent dat dit debat in het midden kan blijven omdat de inkoop van extra pensioenaanspraken voor [verweerster 1] en [verweerder 2] het gevolg zijn van na de overname door Jabil genomen beslissingen is onjuist, althans onbegrijpelijk, aldus de klacht. Volgens de
tweede alineais niet van belang of de pensioenopbouw meer of minder is geworden als gevolg van beslissingen van Jabil. Bepalend is of sprake is van een vergelijkbaar pensioenresultaat. Ook daarom is onbegrijpelijk het oordeel dat Jabil een financieringsverplichting heeft. De
derde alineabevat rechts- en motiveringsklachten over de door het hof gegeven lezing van het deskundigenbericht. Die lezing zou te beperkt zijn indien het hof van oordeel is dat het deskundigenbericht relevantie mist omdat het alleen gaat over de bij Philips opgebouwde pensioenaanspraken. Ook dan is het deskundigenbericht nog steeds relevant, omdat het raakt aan de vergelijkbaarheid van het pensioenresultaat. De
vierde alineaklaagt dat als de beslissingen in rov. 3.4.4 en/of 3.5.5 en/of 6.7 zo moeten worden begrepen dat het enkel bepalend is wat in verband met de pensioenopbouw is gebeurd in de periode tot aan de overname door Jabil, en daarom hetgeen daarna heeft plaatsgevonden op grond van beslissingen van Jabil niet meer relevant zou zijn, die beslissingen onjuist zijn. Voor de pensioenopbouw en de hoogte van het pensioen is mede relevant wat ná de overname is gebeurd. [35]
[verweerster 1] en [verweerder 2] recht hebben op deelname aan een pensioenregeling bij Jabil die in alle materiële opzichten vergelijkbaar is met de voorwaarden van het pensioenreglement van PPF” (zie rov. 6.7 en hiervoor, 2.32). [verweerster 1] en [verweerder 2] waren beducht voor verslechtering van hun pensioen als gevolg van de overname. Zij hebben in 2002 op advies van een advocaat de tekst van de pensioenovereenkomst voorgesteld aan Jabil ter opneming in de arbeidsovereenkomst. De tekst, waarover niet afzonderlijk is onderhandeld (rov. 3.4.3 van het tussenarrest), is ongewijzigd in de arbeidsovereenkomst opgenomen. Ten tijde van de overname van PCMS had Jabil nog geen pensioenreglement. Dit is na het sluiten van de pensioenovereenkomst, op basis van de voorwaarden in de pensioenovereenkomst en de voorwaarden in het pensioenreglement van PPF, opgesteld. De bedoeling van partijen was dat [verweerster 1] en [verweerder 2] bij Jabil het pensioen zouden opbouwen zoals zij dat bij Philips zouden hebben gedaan.
Daartoehebben partijen een voorwaardelijk recht op indexatie in het pensioenreglement opgenomen waarbij Jabil zich heeft verbonden, kort gezegd, om aan dat voorwaardelijke recht op indexatie invulling te geven door het volgen van de indexaties van PPF. In die bedoeling van partijen ligt besloten dat van dat voorwaardelijke recht op indexatie ook nakoming kan worden gevorderd. Het voorwaardelijke recht op indexatie was onderdeel van de nieuwe pensioenregeling en noodzakelijk om de pensioenopbouw bij PPF te kunnen volgen. [36]
ná het sluitenvan de pensioenovereenkomst hebben genoten, de partijbedoelingen
bij de totstandkomingvan de pensioenovereenkomst te kleuren. In dit betoog zouden partijen hebben bedoeld het voorwaardelijke recht op indexatie van [verweerster 1] en [verweerder 2] van
nogeen voorwaarde afhankelijk te maken: namelijk de vergelijkbaarheid van het pensioenresultaat ‘onder de streep’. Voor deze lezing heeft het hof geen feitelijke aanknopingspunten gevonden. Dat komt mij niet onbegrijpelijk voor omdat dan moeilijk valt in te zien waarom überhaupt een voorwaardelijke indexatieregeling voor [verweerster 1] en [verweerder 2] is gecreëerd. Bovendien was ten tijde van het sluiten van de pensioenovereenkomst niet voorzien dat [verweerster 1] en [verweerder 2] de pensioenverhogingen zouden genieten. Zij waren juist beducht voor een verslechtering. De pensioenovereenkomst is gesloten (enkele jaren) vóórdat de
extrapensioenaanspraken zijn ingekocht die tot ophoging van de pensioenen van [verweerster 1] en [verweerder 2] hebben geleid. De pensioenovereenkomst verplichtte Jabil niet tot het inkopen van pensioenaanspraken. Gesteld noch gebleken is dat ten tijde van het sluiten van de pensioenovereenkomst voorzien was dat de inkoop van pensioenrechten in het verschiet lag, en/of dat [verweerster 1] en [verweerder 2] de bedoeling hadden om af te zien van hun voorwaardelijke recht op indexatie als zij in ruil iets zouden krijgen dat niet uit de PPF regeling voortvloeide maar van vergelijkbare waarde was. Zulks kan in ieder geval niet worden afgeleid uit de tekst van de pensioenovereenkomst, die [verweerster 1] en [verweerder 2] zelf hebben aangedragen. Daar komt bij dat niet is gebleken dat Jabil na de daadwerkelijke inkoop van pensioenaanspraken heeft aangedrongen op wijziging van de pensioenovereenkomst. Stilzwijgende instemming van [verweerster 1] en [verweerder 2] met een wijziging kan evenmin worden aangenomen.
Halliburtonuit 2010, waar het hof in het tussenarrest ook aan refereert. [37] In dat arrest werd onder meer het volgende overwogen:
vierde alineaover een tegenstrijdigheid in de door het hof gegeven redengeving: het hof heeft
welvan belang geacht de beslissingen van Jabil tot ‘vrijwillige’ financiering van indexeringen, maar
nietde beslissingen van Jabil die tot inkoop van extra pensioenaanspraken hebben geleid.
nietgeoordeeld dat de verstrekte financiering voor de indexaties een zelfstandige grondslag vormt om financiering in de toekomst voort te zetten (zie hiervoor, 3.8-3.9). De verstrekte financiering wordt enkel genoemd, althans wordt daaraan enkel betekenis gehecht, in het kader van de nakoming van de pensioenovereenkomst die tot financiering van indexaties verplicht. In die zin zijn de beslissingen van Jabil tot financiering van indexaties niet van belang voor de vraag waartoe Jabil op grond van de pensioenovereenkomst gehouden is.
tweede alineaklaagt het middel dat als het hof vorenstaande niet heeft miskend, maar heeft aangenomen dat de pensioenen van [verweerster 1] en [verweerder 2] thans lager zijn dan wanneer zij bij Philips in dienst waren gebleven is die beslissing onbegrijpelijk in het licht van de stelling van Jabil dat de pensioenen juist hoger zijn. Het hof heeft dit verweer niet verworpen en staat daarom als hypothetisch feitelijke grondslag vast. [38]
tweede alineabouwt Jabil voort op deze lijn. De beslissing in 3.5.5 en 3.5.6 dat Jabil indexering mogelijk maakte en onverplichte stortingen geen relevante omstandigheden zijn is rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk. Dat Jabil onverplicht stortingen verrichte betekent namelijk niet dat daarom op haar de verplichting rust om die stortingen te continueren. [41]
onderdeel 2.2.6is rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk, de beslissing in rov. 3.5.6 dat in het midden kan blijven of indexeringspercentages hoger of lager waren dan waartoe Jabil minimaal was gehouden en hoe deze zich verhouden tot de indexaties bij PPF omdat tussen partijen overeenstemming bestaat over de toegepaste indexering. Dat geen geschil bestaat over de tot 2012 toegepaste indexeringspercentages is niet relevant voor de vraag welke indexering vanaf 2013 moest worden toegepast. Als het hof heeft beslist dat geen geschil over de percentages vanaf 2013 bestaat, is dat onbegrijpelijk. Daar gaat het geschil juist over.
2.2.8zijn voortbouwklachten die gelet op het voorgaande falen. De slotsom is daarom dat onderdeel 2.2 in zijn geheel faalt.
pensioenovereenkomsteen verplichting voor Jabil gelezen om door PPF doorgevoerde indexaties ook voor [verweerster 1] en [verweerder 2] in financiële zin mogelijk te maken. Door de financiering van indexeringen vanaf 2013 stop te zetten, beëindigde Jabil effectief deze regeling, althans werd de kans op indexatie aanzienlijk kleiner omdat die voortaan enkel nog uit beleggingsrendement zou kunnen worden gefinancierd. Het oordeel van het hof is daarom niet onbegrijpelijk.
zonderwaardeoverdracht lager zouden zijn geweest omdat de salarisaanpassingen bij Jabil dan niet doorwerkten over de bij Philips opgebouwde pensioenaanspraken. Volgens Jabil waren de pensioenen van [verweerster 1] en [verweerder 2] bij Delta Lloyd hoger dan zij bij PPF zouden zijn geweest. Dat was niet vanwege salarisaanpassingen, maar vanwege de door Delta Lloyd gehanteerde (gunstige) rekenrente, de omstandigheid dat PPF een reservewaarde heeft meegegeven, en dat tussen 2002-2014 een hogere indexatie heeft plaatsgevonden dan bij PPF. Nu het hof de juistheid daarvan in het midden heeft gelaten dient dat in cassatie tot hypothetisch feitelijk uitgangspunt. Onbegrijpelijk is dan dat het hof in zijn eindarrest tot uitgangspunt heeft genomen dat de pensioenen zonder waardeoverdracht mogelijk niet lager zijn geweest. Het hof kon dan ook niet op die grond tot de conclusie komen dat het beroep van [verweerster 1] en [verweerder 2] op indexatie van hun pensioen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. [42]
“[i]ndien niet tot waardeoverdracht was besloten, (…) de pensioenen van eisers veel lager [zouden] zijn geweest, omdat de salarisaanpassingen niet zouden hebben doorgewerkt over de in de Philips-tijd opgebouwde pensioenaanspraken, welke pensioenaanspraken waren ‘achtergebleven’ bij PPF en dus ook nog eens conform het ongunstige indexatiebeleid van PPF waren geïndexeerd (minus 4,66%).” Voor zover het onderdeel klaagt dat geen van de partijen zich hierop zou hebben beroepen faalt het daarom.
in vergelijking met enerzijds het resultaat van de indexatie (bijvoorbeeld 1%) en anderzijds het beschikbaar gestelde budget voor de pensioenregeling voor alle oud werknemers en vooral huidige werknemers”. [44] Het komt mij voor dat de ‘disproportionele betalingen’ verband houden met het feit dat de pensioenen van [verweerster 1] en [verweerder 2] relatief hoog zijn zodat meer moet worden bijgepast om die te indexeren. Dat is evenwel deels het gevolg van de verhoging van de pensioenaanspraken, waartoe Jabil zelf heeft besloten en waartegenover zij nimmer aanpassing van de indexatieregeling heeft bedongen.
pensioenovereenkomstgehouden is tot financiering van indexeringen. Dat het hof uit het bewijsaanbod heeft afgeleid dat getuigenverklaringen van deze personen daaraan onvoldoende af zouden kunnen doen is noch onjuist, noch onbegrijpelijk.
4.Bespreking van het middel in het (deels voorwaardelijke) incidentele beroep
toekomstindexaties zal doorvoeren. Daarom staat niet vast dat Jabil in de toekomst indexaties aan [verweerster 1] en [verweerder 2] verschuldigd zal zijn.. Bij deze stand van zaken is Jabil wat betreft de toekomst niet in verzuim om een verbintenis tot betaling van een geldsom na te komen.
verledente financieren indexaties geen voorwaardelijke verplichtingen, nu bepaald kan worden welke indexaties PPF in die jaren heeft doorgevoerd. Dat nog niet vaststaat tot welke concrete bedragen deze indexaties moeten leiden, staat aan de opeisbaarheid daarvan niet in de weg. Immers, ook wanneer de hoogte van de geldsom nog niet vaststaat, is wettelijke rente verschuldigd over het nog te bepalen geldbedrag als sprake is van een vertraagde betaling en aan de andere vereisten van art. 6:119 BW is voldaan. [51]