ECLI:NL:HR:2021:700

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 mei 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
20/01662
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterswisseling tussen pleidooi en uitspraak en schending van het onmiddellijkheidsbeginsel in civiele procedure

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 mei 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De eiser, een man, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 31 maart 2020. De vrouw, de verweerster, was niet verschenen en er was verstek verleend. De man had eerder in een kort geding in Nederland een verzoek ingediend om zijn gijzeling in Iran op te heffen, wat leidde tot een overeenkomst tussen partijen. De vrouw vorderde in deze procedure onder andere dat de man onterecht de overeenkomst had ontbonden en dat zij recht had op de bruidsschat zoals vastgesteld door de Iraanse rechtbank. De rechtbank had de overeenkomst ontbonden, maar het hof vernietigde dit vonnis en wees de vorderingen van de vrouw gedeeltelijk toe.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof het recht had geschonden door partijen niet voorafgaand aan de uitspraak te informeren over de vervanging van twee raadsheren na het pleidooi. Dit had partijen de mogelijkheid ontnomen om een nadere mondelinge behandeling te verzoeken. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. De kosten van het geding in cassatie werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer20/01662
Datum7 mei 2021
ARREST
In de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
hierna: de man,
advocaat: D. Rijpma,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: de vrouw,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaak C/08/191861 / HA ZA 16-433 van de rechtbank Overijssel van 14 december 2016 en 8 maart 2017;
de arresten in de zaak 200.217.577/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 1 augustus 2017 en 31 maart 2020.
De man heeft tegen het arrest van het hof van 31 maart 2020 beroep in cassatie ingesteld.
Tegen de vrouw is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 31 maart 2020 en verwijzing.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Partijen zijn in 2001 in Iran met elkaar gehuwd. Ter gelegenheid van het huwelijk hebben partijen naar Iraans recht een huwelijkscontract gesloten waarin een door de man te betalen bruidsgave is opgenomen.
(ii) In september 2015 heeft de vrouw, vooruitlopend op een procedure tot echtscheiding, een verzoekschrift voorlopige voorzieningen ingediend. Kort daarna is de man voor een familiebezoek naar Iran gereisd, waarna hij – in verband met de door de vrouw aldaar opgeëiste en door de man niet betaalde bruidsgave – het land niet meer mocht verlaten, en het voor hem niet mogelijk bleek om terug te reizen naar Nederland.
(iii) In oktober 2015 heeft de vrouw een verzoek tot echtscheiding ingediend.
(iv) In februari 2016 heeft de man, die toen nog in Iran verbleef, in Nederland een kort geding aanhangig gemaakt. Hij heeft daarin gevorderd dat de vrouw wordt veroordeeld te bewerkstelligen dat zijn gijzeling in Iran zou worden opgeheven. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen een overeenkomst gesloten (hierna: de overeenkomst).
(v) Bij brief van 29 februari 2016 heeft de man aan de vrouw medegedeeld de overeenkomst buitengerechtelijk te ontbinden wegens wanprestatie van haar kant, bestaande uit het niet bewerkstelligen van zijn vrijlating.
(vi) Het huwelijk van partijen is in 2016 door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking ontbonden.
2.2
In dit geding vordert de vrouw, samengevat, voor recht te verklaren (i) dat de man op onjuiste gronden de buitengerechtelijke ontbinding heeft ingeroepen van de overeenkomst en dat deze nog onverkort voortduurt, en (ii) dat partijen zijn gebonden aan onherroepelijk geworden uitspraken van de Iraanse rechtbank uit 2014 en 2015, waarin de omvang van de aan de vrouw toekomende bruidsschat is vastgesteld. Voorts vordert de vrouw veroordeling van de man tot betaling van de in die uitspraken vastgestelde bedragen. De man vordert in reconventie onder meer ontbinding, althans vernietiging van de overeenkomst.
De rechtbank [1] heeft bepaald dat de overeenkomst is ontbonden en het meer of anders gevorderde afgewezen.
2.3
Het hof [2] heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van de vrouw gedeeltelijk toegewezen.
In rov. 2.1 van het eindarrest wordt verwezen naar pleitnotities van de op 12 september 2019 gehouden pleidooien en naar nadien door partijen genomen aktes en antwoordaktes.

3.Beoordeling van het middel

3.1.1
Onderdeel 1 van het middel klaagt onder meer dat het hof het recht heeft geschonden door van de vervanging van twee raadsheren na het pleidooi niet voorafgaand aan zijn uitspraak mededeling te doen aan partijen, onder opgave van de reden(en) voor de vervanging en de beoogde uitspraakdatum. Het hof heeft het partijen daarmee ten onrechte onmogelijk gemaakt om gebruik te maken van het recht om een nadere mondelinge behandeling te verzoeken ten overstaan van de raadsheren door wie de uitspraak zou worden gewezen, aldus de klacht.
3.1.2
Ter toelichting van deze klacht voert het onderdeel aan dat het in hoger beroep gehouden pleidooi, blijkens door de cassatieadvocaat bij het hof ingewonnen informatie, heeft plaatsgevonden voor de raadsheren Bosch, Van der Meer en Weissink. Verder blijkt uit het roljournaal dat na het pleidooi en voor het eindarrest met instemming van partijen een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden ten overstaan van raadsheer-commissaris Bosch en dat partijen ter comparitie de gelegenheid hebben gekregen hun stellingen nader toe te lichten, terwijl na de comparitie nog een aktewisseling heeft plaatsgevonden. Vervolgens is het eindarrest gewezen door de raadsheren Koopman, Bosch en Knot. Over de vervanging van de raadsheren Van der Meer en Weissink zijn partijen niet voorafgaand aan de uitspraak ingelicht, aldus het onderdeel.
3.1.3
Noch van het pleidooi, noch van de comparitie van partijen, is een proces-verbaal opgemaakt. Uit door de Advocaat-Generaal bij het hof ingewonnen inlichtingen blijkt evenwel dat de door het onderdeel gestelde, hiervoor in 3.1.2 weergegeven gang van zaken, juist is.
Bij die stand van zaken is de hiervoor in 3.1.1 weergegeven klacht gegrond. Ingevolge vaste rechtspraak dienen, ingeval van een rechterswisseling in de periode tussen een mondelinge behandeling en de daaropvolgende uitspraak, partijen daarover voorafgaand aan de uitspraak te worden ingelicht, onder opgave van de reden(en) voor de vervanging en de beoogde uitspraakdatum, en dienen zij in de gelegenheid te worden gesteld een nadere mondelinge behandeling te verzoeken ten overstaan van de rechter(s) door wie de uitspraak zal worden gewezen. [3] Nu tussen het voor het hof gehouden pleidooi en de daaropvolgende uitspraak twee van de drie raadsheren zijn vervangen, had het hof daarvan mededeling moeten doen aan partijen en hen in de gelegenheid moeten stellen een nadere mondelinge behandeling te verzoeken ten overstaan van de raadsheren die het arrest zouden wijzen.
De omstandigheid dat tussen het pleidooi en de uitspraak een comparitie van partijen is gehouden, die met goedvinden van partijen ten overstaan van een rechter-commissaris heeft plaatsgevonden, doet daaraan niet af. Uit de instemming van partijen met een enkelvoudige comparitie kan immers niet worden afgeleid dat zij afstand hebben gedaan van hun recht op een nadere mondelinge behandeling naar aanleiding van de rechterswisseling.
3.2
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 31 maart 2020;
- verwijst het geding naar het gerechtshof ʼs-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
- compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
7 mei 2021.

Voetnoten

1.Rechtbank Overijssel 8 maart 2017, ECLI:NL:RBOVE:2017:945.
2.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 31 maart 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2639.
3.Zie HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3076, rov. 3.4.1-3.4.4, en HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:662, rov. 3.3. Zie tevens HR 20 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:472.