ECLI:NL:PHR:2022:119

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
20/02826
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van voorwaardelijke gevangenisstraf na nieuwe strafbare feiten

In deze zaak gaat het om de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 17 dagen, die eerder was opgelegd aan de verdachte, een 43-jarige vrouw, voor winkeldiefstal. De verdachte had zich niet gehouden aan de voorwaarden van haar proeftijd, aangezien zij opnieuw een strafbaar feit had gepleegd, namelijk winkeldiefstal. De politierechter had eerder besloten dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zou worden gelegd, mits de verdachte zich gedurende de proeftijd van twee jaar niet schuldig zou maken aan nieuwe strafbare feiten. Echter, na het plegen van een nieuw delict, heeft het Openbaar Ministerie de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf gevorderd. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal de vernietiging van het vonnis van de politierechter gevorderd en verzocht om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 14 dagen, met aftrek van voorarrest. De raadsman van de verdachte heeft gepleit voor een afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging, waarbij hij de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren heeft gebracht, zoals haar verslavingsproblematiek en de uit huis geplaatste kinderen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding gaven om tot een ander oordeel te komen, en heeft de vordering tot tenuitvoerlegging gegrond verklaard. De Hoge Raad heeft de zaak uiteindelijk verworpen, waarbij werd vastgesteld dat de vaststelling van de niet-naleving van de voorwaarden door het hof voldoende was gemotiveerd.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer20/02826
Zitting8 februari 2022 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 9 september 2020 door het Gerechtshof Den Haag wegens ‘diefstal’ veroordeeld tot 14 dagen gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27, eerste lid, Sr. Het hof heeft voorts de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 17 dagen gelast.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. R.J. Baumgardt, mr. P. van Dongen en mr. S. van den Akker, advocaten te Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld.
Het
middelbevat de klacht dat de last tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf onbegrijpelijk is, althans onvoldoende met redenen is omkleed.
In eerste aanleg heeft de politierechter bij vonnis van 21 november 2019 de verdachte tot veertien dagen gevangenisstraf veroordeeld, en de opheffing van het tegen de verdachte gegeven bevel tot voorlopige hechtenis bevolen ‘met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf.’ De politierechter heeft naar aanleiding van de vordering tot tenuitvoerlegging als volgt overwogen en beslist:

Beslissing na voorwaardelijke veroordeling;
Gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de straf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Den Haag d.d. 10 oktober 2018 gewezen onder parketnummer 09-818047-18, te weten:
een gevangenisstraf voor de duur van 7 dagen.
(…)
Motivering beslissing op vordering tenuitvoerleggingBij op tegenspraak gewezen vonnis van de politierechter te Den Haag d.d. 10 oktober 2018 is de verdachte ter zake van winkeldiefstal veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, te weten een voorwaardelijk deel van 17 dagen, met een proeftijd van twee jaar.
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd.
Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat zij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. In beginsel kan het onvoorwaardelijke deel daarom geheel ten uitvoer worden gelegd.
Nu de verdachte echter op de goede weg was en direct nadat zij in haar delictgedrag was teruggevallen hulp heeft gezocht bij een hulpverleningsinstantie, ziet de politierechter aanleiding om, net als de eis van de officier van justitie ter zitting, slechts een deel van 7 dagen gevangenisstraf ten uitvoer te leggen. Een gehele afwijzing van de vordering zoals door de raadsman bepleit, acht de politierechter niet passend nu de verdachte een meermalen gewaarschuwd mens was toen zij op 9 november 2019 wederom de fout in ging.’
5. Aan het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep van 26 augustus 2020 wordt het volgende ontleend:
‘De verdachte (…) is niet ter terechtzitting verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. R. Tetteroo, advocaat te Rotterdam, die mededeelt door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
Alle verklaringen zijn zakelijk weergegeven, tenzij anders vermeld.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De raadsman van de verdachte wordt onmiddellijk na het voordragen van de zaak in de gelegenheid gesteld de bezwaren van de verdachte tegen het vonnis op te geven.
De raadsman geeft op dat het hoger beroep van de verdachte zich richt tegen de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf.
De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van:
- een uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 augustus 2020, betreffende de verdachte;
- de stukken van het voorbereidend onderzoek en alle overige stukken van onderzoek.
De advocaat-generaal voert hierna het woord en draagt de schriftelijke vordering voor.
De advocaat-generaal vordert vernietiging van het vonnis waarvan beroep en veroordeling van de verdachte ter zake van het ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen, met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging vordert de advocaat-generaal dat de proeftijd wordt verlengd.
De raadsman voert het woord tot verdediging. Hij beperkt zich tot de persoonlijke omstandigheden van zijn cliënte. Er is sprake van een uitvoerig strafblad, verslavingsproblematiek en uit huis geplaatste kinderen. Cliënte heeft alle taakstraffen probleemloos uitgevoerd. Jarenlang heeft ze wekelijkse urinecontroles gehad. Ze had een baan, maar kreeg gedoe met familie en is weer gaan drinken.
Op dit moment loopt zij onder behandeling bij Fivoor. Ze heeft geprobeerd zich op te laten nemen in een detox, maar daar was geen plek. Cliënte wil graag ambulant behandeld worden.
De advocaat-generaal en de raadsman krijgen de gelegenheid tot respectievelijk repliek en dupliek.
De raadsman wordt in de gelegenheid gesteld namens de verdachte als laatste te spreken.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat uitspraak zal worden gedaan ter openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 september 2020 te 09.00 uur.’
6. Het hof heeft de verdachte veroordeeld wegens de diefstal op 9 november 2019 van jurken van de Primark. Het hof heeft de last tot tenuitvoerlegging als volgt gemotiveerd:
‘Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 10 oktober 2018 onder parketnummer 09-818047-18 is de verdachte voor zover hier van belang veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 17 dagen, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep, in afwijking van de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet tenuitvoergelegde straf, gevorderd dat de proeftijd zal worden verlengd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het Openbaar Ministerie zoals ingediend in eerste aanleg tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
De namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerde persoonlijke omstandigheden vormen geen aanleiding om te komen tot een ander oordeel, mede omdat de juistheid daarvan door de verdachte noch door de raadsman op enigerlei wijze is gestaafd.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.’
Bij de stukken van het geding bevindt zich een uittreksel Justitiële Documentatie van 17 augustus 2020. Het uittreksel houdt in, voor zover van belang:

(On)herroepelijke zaken betreffende misdrijven met lopende proeftijd
Instantie/Zaaknr Parket OVJ Rotterdam 10-248143-19
Datum beslissing 17 oktober 2019 Politierechter in de rechtbank Rotterdam
(…) (…)
Status Onherroepelijk 17 oktober 2019
Beslissing t.a.v.
Feit 1 38 Dagen Gevangenisstraf waarvan 35 Dagen voorwaardelijk
met een proeftijd van 2 Jaren
Start- en einddatum proeftijd:
31 oktober 2019 - 27 november 2021
Bijzondere voorwaarde: Verbod alcohol/drugs. Geen
Bijzonderheden
Bijzondere voorwaarde: Verplichte (ambulante) behandeling.
Geen Bijzonderheden
Bijzondere voorwaarde: Meldplicht. Geen Bijzonderheden
Executie: --> 22 oktober 2019 - .
Kennisgeving De preventieve hechtenis is gestart op 15-10-2019 en beëindigd op 17-11-2019.’
8. Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich tevens een reclasseringsadvies, met als realisatiedatum 17 oktober 2019, voor de zitting van 17 oktober 2019 in de zaak met parketnummer 10.248143-19. Dit advies houdt, voor zover van belang, het volgende in (met weglating van voetnoten):

1. Conclusie[verdachte] een 43-jarige vrouw die reeds veelvuldig met justitie in aanraking is gekomen. Het gaat met name om winkeldiefstallen. Haar laatste twee veroordelingen in 2018 betroffen winkeldiefstallen en in de afgelopen zes weken is ze voor de derde maal aangehouden op verdenking van winkeldiefstal. Alcoholgebruik speelt hierin een grote rol. Betrokkene pleegde de delicten onder invloed van alcohol. Zij is sinds 2008 bekend met periodiek excessief alcoholgebruik en is hiervoor eerder behandeld. De behandeling verliep moeizaam vanwege de houding van betrokkene. Zij zou nu zes jaar abstinent zijn van alcoholgebruik en zes weken geleden zijn teruggevallen. Het lijkt erop dat ze hierdoor ook ontslagen is op haar werk, maar betrokkene draait het om en zegt na haar ontslag te zijn gaan drinken. Recent zou ze nieuw werk hebben gevonden en dat zou dan weer een reden zijn geweest om alcohol te drinken. Al met al lijkt er sprake van verslavingsproblematiek met onderliggende psychische problematiek. Betrokkene maakt melding van stress en nachtmerries. Zij woont alleen in een sociale huurwoning. Betrokkene had de afgelopen periode geen inkomen en heeft schulden. Haar vier kinderen zijn uit huis geplaatst. De twee minderjarigen verblijven in pleegzorg.
(…)

2. Advies

(…)
Meldplicht bij de reclassering(…)
Ambulante behandelingBetrokkene laat zich behandelen door Antes verslavingszorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering.
Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Meewerken aan middelencontroleBetrokkene werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek, ademonderzoek (blaastest) en een Alcoholmeter gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
(…)

3. Analyse delict

[verdachte] wordt verdacht van het plegen van een winkeldiefstal op 14 oktober 2019.
(…)

4. Delictverleden

Analyse van het Uittreksel Justitiële Documentatie (UJD)
[verdachte] is in 1991 voor het eerst met justitie in aanraking gekomen wegens diefstal. In 1993 werd ze voor het eerst veroordeeld. Er volgden vele veroordelingen wegens voornamelijk winkeldiefstal. In 2004 werd ze daarnaast ook veroordeeld wegens wederspannigheid en in 2005 wegens mishandeling, wederspannigheid, belediging en rijden onder invloed. In 2007, 2009, 2011 en 2013 waren er opnieuw veroordelingen wegens geweldsdelicten. Ook werd ze meermaals veroordeeld wegens verkeersdelicten, waaronder rijden onder invloed. In 2018 is betrokkene tweemaal veroordeeld wegens winkeldiefstallen en kreeg ze een werkstraf en een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, met een lopende proeftijd.
Naast onderhavige zaak zijn er twee openstaande zaken betreffende winkeldiefstal, namelijk op 6 en 12 september 2019. Hiervoor is ze op 21 februari 2020 gedagvaard op een politierechterzitting.

5. Analyse risico’s en beschermende factoren(…)Middelengebruik en verslaving(…)

[verdachte] geeft aan dat ze van 2008 tot 2013 verslaafd was aan alcohol (…). Betrokkene vertelt zes jaar abstinent te zijn geweest, maar een maand geleden weer te zijn begonnen met drinken. (…) De afgelopen maand heeft ze meerdere malen gedronken en sommige keren de hele dag door. Hoewel ze zegt te zijn gaan drinken na een ontslag, blijkt uit haar verklaring in de eerder gepleegde winkeldiefstal dat ze is ontslagen omdat ze dronken op haar werk verscheen. Ze zou stress hebben gehad vanwege haar familiecontacten. Uit het dossier blijkt dat betrokkene tot en met 2015 bekend was bij de reclassering met periodiek fors alcoholgebruik. In 2013 is betrokkene drie weken klinisch behandeld geweest. (…) Tijdens de begeleiding en behandeling hield ze zich slecht aan de urinecontroles, waardoor niet duidelijk was of ze abstinent was van alcohol. Voor terugplaatsing van haar kinderen was door Jeugdzorg twee jaar abstinentie als voorwaarde gesteld. Om die reden werkte ze mee aan de training terugvalpreventie van de verslavingszorg en volgde ze vervolgens een individuele ambulante behandeling, die werd voortgezet na het einde van het toezicht.
(…)
Psychosociaal functioneren[verdachte] vertelt dat ze zich begin september 2019 bij haar huisarts heeft gemeld vanwege de terugval in alcoholgebruik. Haar huisarts heeft haar thiamine, diazepam, vitamine B en bijvoeding voorgeschreven. Verder is zij aangemeld bij de verslavingszorg, maar de wachttijd is acht weken. (…)
Uit het dossier blijkt dat betrokkene eerder niet (volledig) meewerkte aan onderzoeken. Er zijn in 2013 vermoedens van persoonlijkheids- en gedragsproblematiek omschreven. Betrokkene zou zich verder verwaarlozen, omdat ze geregeld ondergewicht heeft. Alcohol zou ze drinken wanneer ze verdrietig en somber is, met name over haar kinderen en eerder problematische relaties.
(…)

6. Reclasserings- en hulpverleningscontacten

Reclasseringscontacten
[verdachte] had in 2013-2015 een reclasseringstoezicht.
In de eindevaluatie van 14-10-2015 staat het volgende vermeld: “
[verdachte] heeft sinds 2008 problemen met alcohol. Ze is sinds die tijd meerdere keren klinisch opgenomen. In de zomer van 2013 in onder toezicht gestelde (otg) drie weken opgenomen geweest in de Boumankliniek om haar gebruik te doorbreken. Na deze opname tot begin 2014 heeft [verdachte] niet meer opengestaan voor behandeling gericht op verslaving. Het Forensisch ACT-team van Bouman GGZ heeft vanwege de passief-agressieve houding van otg en het niet nakomen van haar (urinecontrole)afspraken de begeleiding per eind december 2013 stopgezet.
Begin 2014 heeft [verdachte] ons verteld dat ze zwanger is. Ze is door de reclassering en haar gezinsvoogd van Bureau Jeugdzorg (ze heeft drie uit huis geplaatste dochters) aangemeld bij de afdeling ‘Zwanger en Verslaafd’ van Bouman GGZ. Op 10 maart 2014 is ze gestart met het afgeven van urinecontroles (UC’s), eerst twee keer in de week, later drie keer in de week door een positieve UC op alcohol in mei 2014. Tussen 4 en 25 juni 2014 zijn er geen UC’s afgenomen (door ziekte kon ze niet naar de polikliniek, zo geeft ze aan). We weten zodoende niet of [verdachte] deze periode abstinent van alcohol is gebleven. Voordat er werd gesproken over een terugplaatsing van haar kind(eren), wil Bureau Jeugdzorg dat [verdachte] minimaal twee jaar abstinent is van alcohol en dat ze haar financiën op orde heeft. [verdachte] sinds november 2014 in behandeling bij de Polikliniek van Bouman GGZ, waar ze zich aan de (UC)afspraken houdt. Bij de start van de behandeling gaf [verdachte] aan dat ze enkel meewerkte aan behandeling om zo aan de gestelde voorwaarden van Bureau Jeugdzorg te voldoen. Ze heeft de training ‘Terugvalpreventie’ afgerond en spreekt hier, tegen haar eigen verwachting in, positief over. Momenteel volgt ze de training ‘Sociale vaardigheden’. Verder volgt ze individuele behandeling op maat bij Bouman GGZ. De behandeling wordt voortgezet in een vrijwillig kader.”
Zelf vertelt [verdachte] dat ze twee verschillende toezichthouders heeft gehad tijdens het toezicht. (…) De urinecontroles ervoer [verdachte] als erg belastend, omdat ze meermaals per week aanwezig moest zijn hiervoor.

7. Responsiviteit

[verdachte] geeft aan wel mee te willen werken aan begeleiding en behandeling en hoopt dat ze dan ook thuis bezocht kan worden, omdat dit haar reiskosten bespaart. Verder wil ze niet verplicht worden tot urinecontroles. Het toepassen van een alcoholmeter kon niet goed besproken worden, vanwege de afwijzende houding van betrokkene.’
9. Tevens bevindt zich bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken het proces-verbaal verhoor verdachte in het kader van de ‘toetsing rechtmatigheid inverzekeringstelling en vordering tot bewaring’ van 11 november 2019. Dit proces-verbaal houdt, voor zover in deze van belang, het volgende in:
‘De verdachte verklaart het volgende.
U houdt mij voor waarvan ik word verdacht en u bespreekt met mij mijn strafblad en het rapport van de Reclassering.Ik blijf bij mijn verklaring die ik bij de politie heb afgelegd. Na lange tijd zonder alcohol ben ik in de problemen geraakt en ontslagen door mijn moeders en broers door toedoen omdat ook in de familie problemen ontstonden ben ik erg verdrietig geworden. In die verdrietige situatie ben ik weer gaan drinken en teruggevallen in mijn verslaving. Ik heb vorige week zelf tegen [betrokkene 1] van de reclassering gezegd dat ik heb aangeklopt bij hulpverlenende instanties, maar dat ik heb begrepen dat de wachttijd 8 weken kan duren. Met [betrokkene 1] kwamen ook twee medewerkers van Antes en van hen begreep ik dat zij gingen proberen om mij met spoed te laten opnemen. Ik zou die mensen vandaag weer spreken over een opname. U zegt mij dat u een e-mail heeft gekregen van de reclassering waarin dat ook wordt bevestigd. Ik heb zelf hulp gezocht omdat ik bang ben dat ik me dood zal drinken als ik niet snel kan worden opgenomen.
(…)
Standpunt van de verdediging
‘ (…)
Beslissing rechter-commissaris
(…)
De rechter-commissaris deelt de verdachte mede dat hij de vordering tot inbewaringstelling toewijst. Het verzoek tot schorsing wijst hij af.
De rechter-commissaris zegt verdachte en raadsman toe dat hij bereid is de bewaring te schorsen met ingang van het moment waarop een detox of klinische opname mogelijk is.’ [1]
10. De stellers van het middel wijzen erop dat uit het tot de stukken van het geding behorende uittreksel Justitiële Documentatie van 17 augustus 2020 onder meer blijkt dat de verdachte bij vonnis van de politierechter in de Rechtbank Rotterdam van 17 oktober 2019 is veroordeeld tot 38 dagen gevangenisstraf waarvan 35 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en dat de start- en einddatum van de proeftijd 31 oktober 2019 respectievelijk 27 november 2021 is. Als bijzondere voorwaarden zijn opgenomen: ‘Verbod alcohol/drugs’; ‘Verplichte (ambulante) behandeling’ en ‘Meldplicht’. De ‘executie’ is volgen het uittreksel aangevangen op 22 oktober 2019. Nu aan de verdachte deze bijzondere voorwaarden waren opgelegd, die ook van kracht waren ten tijde van de onderhavige zaak, is ’s hofs motivering naar hun oordeel onbegrijpelijk en de beslissing onvoldoende met redenen omkleed.
11. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd en dat de vordering tot tenuitvoerlegging derhalve gegrond is. Het hof heeft vervolgens overwogen dat de namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerde persoonlijke omstandigheden geen aanleiding vormen om te komen tot een ander oordeel, ‘mede omdat de juistheid daarvan door de verdachte noch door de raadsman op enigerlei wijze is gestaafd’.
12. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie kan worden afgeleid dat sprake is van een uitvoerig strafblad: het telt 26 bladzijden. Uit het reclasseringsadvies van 17 oktober 2019, hiervoor onder 8 deels weergeven, dat is opgesteld voor de zaak waar de stellers van het middel naar verwijzen, kan worden afgeleid dat sprake is van verslavingsproblematiek, dat de kinderen van de verdachte uit huis zijn geplaatst, dat urinecontroles hebben plaatsgevonden en dat de verdachte weer is gaan drinken. Uit het proces-verbaal van verhoor van de verdachte in het kader van de ‘toetsing rechtmatigheid inverzekeringstelling en vordering tot bewaring’ volgt dat zij heeft verklaard dat de reclassering samen met medewerkers van Antes verslavingszorg probeerden haar met spoed te laten opnemen, maar dat ‘de wachttijd 8 weken kan duren’. De verdachte geeft aan dat zij ‘die mensen vandaag’ weer zou spreken over een opname en verklaart vervolgens: ‘U zegt mij dat u een e-mail heeft gekregen van de reclassering waarin dat ook wordt bevestigd’. De rechter-commissaris heeft vervolgens bij de beslissing tot toewijzing van de vordering tot inbewaringstelling, toegezegd dat ‘hij bereid is de bewaring te schorsen met ingang van het moment waarop een detox of klinische opname mogelijk is’.
13. Deze stukken bieden steun aan hetgeen de raadsman heeft aangevoerd. Er is sprake van een uitvoerig strafblad, verslavingsproblematiek en uit huis geplaatste kinderen. In het kader van de middelencontrole hebben urinecontroles plaatsgevonden, de verdachte heeft zelf tegenover de reclassering verklaard dat zij daarvoor meerdere keren per week aanwezig moest zijn. Zij heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de reclassering haar heeft proberen te laten opnemen maar dat daar een wachttijd was en zij heeft tegenover de reclassering verklaard mee te willen werken aan begeleiding en behandeling. Uit de verklaring die de verdachte bij de rechter-commissaris heeft afgelegd kan ook worden afgeleid dat ‘zij een baan heeft gehad maar gedoe kreeg met de familie en weer is gaan drinken’. In zoverre kan aan de raadsman niet worden tegengeworpen dat de juistheid van de aangevoerde persoonlijke omstandigheden (door hem) niet is gestaafd. Dat de verdachte onder behandeling is bij Fivoor kan niet zonder meer uit de stukken blijken. Uit het uittreksel Justitie Documentatie, het reclasseringsrapport en het proces-verbaal van de voorgeleiding bij de rechter-commissaris kan evenwel worden afgeleid dat Antes verslavingszorg in het kader van een ambulante behandeling bij de verdachte betrokken is.
14. Uit het uittreksel volgt voorts dat aan de verdachte vele malen een taakstraf is opgelegd. Een taakstraf van 30 uren die op 27 juni 2018 door de politierechter in de Rechtbank Rotterdam is opgelegd, is in de periode van 10 juli 2018 tot en met 12 november 2018 voldaan. Een taakstraf van 30 uren die op 15 april 2016 is opgelegd door de politierechter in de Rechtbank Rotterdam, is in de periode van 27 januari 2017 tot en met 4 mei 2017 voldaan. Een taakstraf van 75 uren die op 29 januari 2016 door het Gerechtshof Den Haag is opgelegd, is tussen 14 juli 2016 en 8 augustus 2016 geëxecuteerd. Dat wijst erop dat drie opgelegde taakstraffen in een periode van ongeveer vijf jaren voor de zitting in hoger beroep in de onderhavige zaak van 26 augustus 2020, inderdaad zijn uitgevoerd. Dat lijkt niet van alle eerder opgelegde taakstraffen te kunnen worden gezegd. [2] Dat doet er evenwel niet aan af dat ook in zoverre de vraag rijst of het betoog van de raadsman kan worden gepasseerd met de stelling dat de juistheid van het aangevoerde niet is gestaafd. De juistheid van de stelling dat alle taakstraffen zijn uitgevoerd die de verdachte heeft gekregen, kan aan de hand van het uittreksel worden nagegaan.
15. Dit brengt mij tot de conclusie dat vrijwel alle punten die de raadsman naar voren heeft gebracht in zijn betoog, worden gestaafd door de stukken die zich in het dossier bevinden, in het bijzonder dus door het uittreksel Justitiële Documentatie, het reclasseringsrapport dat is opgesteld voor de zitting van 17 oktober 2019 in de zaak met parketnummer 10.248143-19 en het proces-verbaal van verhoor van de verdachte in het kader van de ‘toetsing rechtmatigheid inverzekeringstelling en vordering tot bewaring’. Uit dat proces-verbaal volgt dat de rechter-commissaris een ‘reclasseringsrapport’ met de verdachte heeft besproken en in het dossier bevindt zich geen ander reclasseringsrapport dan het rapport dat ik onder 8 heb aangehaald.
16. Ik merk daar nog bij op dat ook als de raadsman een onderdeel of onderdelen van zijn betoog niet heeft ‘gestaafd’, dat niet per definitie rechtvaardigt dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet in aanmerking worden genomen. Bij een beroep op strafuitsluitingsgronden is uitgangspunt dat de last tot het aannemelijk maken van de gestelde feiten en omstandigheden niet uitsluitend op de verdachte mag worden gelegd. [3] Een minder gelukkige formulering behoeft in cassatie niet fataal te zijn, als de last tot aannemelijk maken door de feitenrechter maar niet op de verdachte is gelegd. [4] Deze rechtspraak staat in verband met de taak van de strafrechter, die niet lijdelijk is maar verplicht is om de feiten te onderzoeken. Die taak impliceert ook een verplichting om de feiten en omstandigheden te onderzoeken die voor de straftoemeting en de beslissing op een vordering tot tenuitvoerlegging van belang zijn. Ik wijs in dit verband ook op de benadering die Uw Raad in de context van aanhoudingsverzoeken heeft gekozen. [5] De rechter kan ‘gevolgen verbinden aan de omstandigheid dat het verzoek onvoldoende door bewijsstukken is gestaafd en/of aan zijn verlangen tot aanvulling niet (genoegzaam) is voldaan’ ingeval ‘de rechter de omstandigheid die aan het verzoek ten grondslag is gelegd, niet zonder meer aannemelijk acht’. Het is daarbij ‘mede afhankelijk van de aard van de aangevoerde reden’ of ‘gelegenheid dient te worden geboden (…) alsnog bewijsstukken te overleggen’.
17. Het is evenwel de vraag of de tekortkoming in ‘s hofs motivering tot cassatie dient te leiden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Die vaststelling is in beginsel een toereikende motivering voor de last tot tenuitvoerlegging. [6] Ook in een geval waarin de rechter een voorwaardelijke straf had opgelegd in plaats van de in beginsel passend geachte onvoorwaardelijke gevangenisstraf wegens gewijzigde persoonlijke omstandigheden, en tegelijk de tenuitvoerlegging had gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, was de rechter niet gehouden tot een nadere motivering. [7] Illustratief is voorts een arrest van 7 oktober 2014. [8] Daarin was namens de verdachte aangevoerd dat de reden van het ingestelde beroep gelegen was in de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. Aangevoerd werd (onder meer) dat die vordering moest worden afgewezen dan wel dat de proeftijd moest worden verlengd met één jaar, omdat de verdachte contact had met de reclassering, dat de tenuitvoerlegging dat proces zou verstoren, en dat het nog lange tijd zou gaan duren voordat de verdachte weer op het goede pad zou zijn maar dat zolang de medewerker van de reclassering geduld had, het zou lukken. Het hof had de toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging vervolgens gemotiveerd met de vaststelling dat de verdachte de algemene voorwaarde niet had nageleefd. Daarmee had het hof volgens Uw Raad zijn beslissing voorzien van de vereiste motivering. Tot een nadere motivering was het hof, ook gelet op hetgeen ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging was aangevoerd, volgens Uw Raad niet gehouden. [9]
18. Dat in een geval als het onderhavige naast de vaststelling dat de algemene voorwaarde niet is nageleefd geen nadere motivering vereist is, doet er niet aan af dat een nadere motivering, waarin het hof de genomen beslissing verantwoordt, begrijpelijk dient te zijn. Ik meen evenwel dat de aanvullende motivering van het hof, juist in het licht van de omstandigheid dat de feiten en omstandigheden die de raadsman blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting heeft aangevoerd (overvloedig) steun vinden in de (aan het hof bekende) stukken van het geding, verbeterd kan worden gelezen. Kern van die aanvullende motivering is het oordeel dat de namens de verdachte aangevoerde persoonlijke omstandigheden geen aanleiding vormen om te komen tot een ander oordeel. Met de overweging dat ‘de juistheid daarvan’ niet is gestaafd heeft het hof, zo begrijp ik, tot uitdrukking willen brengen dat niet is gestaafd waarom die persoonlijke omstandigheden tot een ander oordeel dienen te leiden. Aldus opgevat is ’s hofs overweging niet onbegrijpelijk. Zo heeft de raadsman blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting niet concreet aangevoerd wat de gevolgen zouden zijn voor de verdachte indien het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van 17 dagen hechtenis zou toewijzen. Dat de tenuitvoerlegging van die 17 dagen hechtenis de ambulante behandeling of een detox opname zou doorkruisen, kan bijvoorbeeld niet uit het betoog worden afgeleid. Die onderbouwing ligt ook niet impliciet besloten in de stukken van het geding waar de raadsman zich kennelijk op heeft gebaseerd. Ik neem voorts in aanmerking dat uit het reclasseringsrapport blijkt dat er een eerder reclasseringscontact is geweest, dat de verdachte eerder klinisch is opgenomen, dat zij eerdere afspraken in verband met urinecontrole niet altijd is nagekomen, en dat de verdachte een training ‘Terugvalpreventie’ heeft afgerond. Uit dat rapport blijkt voorts dat de verdachte niet opnieuw verplicht wil worden tot urinecontroles en afwijzend staat tegenover het toepassen van een alcoholmeter.
19. Indien ’s hofs overweging aldus wordt gelezen is de beslissing tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van, parketnummer 09-818047-18, te weten van: gevangenisstraf voor de duur van 17 (zeventien) dagen, toereikend met redenen omkleed.
20. Het middel faalt en leent zich voor afdoening met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
21. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Het e-mailbericht waar de rechter-commissaris aan refereert, heb ik niet bij de stukken aangetroffen.
2.Van 30 uren werkstraf subsidiair 15 dagen hechtenis die op 5 februari 2009 door de politierechter in de Rechtbank Rotterdam is opgelegd, vermeldt het uittreksel: ‘Executie: -->15 februari 2010 - 02 maart 2010. Directeur P.I. Breda, locatie P.I. voor vrouwen (PIV)’.
3.Vgl. B.F. Keulen en G. Knigge,
4.Zie bijvoorbeeld HR 2 december 1987, ECLI:NL:HR:1986:AB8198,
5.Vgl. onder meer HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1896 en HR 11 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:685,
6.De verplichting tot motivering vloeit voort uit art. 6:6:5, eerste lid, jo. art. 6:6:21, eerste lid, Sv.
7.Vgl. HR 11 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1290. A-G Aben had in deze zaak tot vernietiging geconcludeerd voor wat betreft de last tot tenuitvoerlegging.
9.Gecasseerd wordt wel als elke motivering ontbreekt. Vgl. HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1100 en HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1129.