ECLI:NL:HR:2014:2956

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 oktober 2014
Publicatiedatum
13 oktober 2014
Zaaknummer
13/05430
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep in strafzaak met vordering tot tenuitvoerlegging

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarin de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf werd toegewezen. De verdachte, geboren in 1991, had eerder een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd gekregen, maar had zich voor het einde van de proeftijd schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. De advocaat van de verdachte, mr. V.P.J. Tuma, stelde in de schriftuur dat het Hof de toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging onvoldoende had gemotiveerd. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter adviseerde om het cassatieberoep niet-ontvankelijk te verklaren op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Tijdens de behandeling van de zaak werd door de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf het proces zou verstoren en dat de verdachte bezig was met reclassering. De raadsman verwees naar de moeilijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de liquidatie van zijn vader en zijn problemen met het naleven van afspraken. Het Hof oordeelde echter dat de verdachte de algemene voorwaarde van de voorwaardelijke straf niet had nageleefd, wat leidde tot de beslissing om de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof zijn beslissing voldoende had gemotiveerd en dat de verdachte onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. Daarom verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk. Deze uitspraak werd gedaan op 7 oktober 2014 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

7 oktober 2014
Strafkamer
nr. 13/05430
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 18 oktober 2013, nummer 23/002002-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging onvoldoende heeft gemotiveerd.
2.2.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"Wat betreft de bewezenverklaring refereer ik me aan uw oordeel. Ook wat betreft de strafoplegging van de 2 weken gevangenisstraf die hij reeds heeft uitgezeten, refereer ik mij. Het gaat alleen om de tenuitvoerlegging van de TUL.
Het hoofdargument is dat de TUL moet worden afgewezen dan wel verlengd met 1 jaar. Mijn cliënt heeft contact met Reclassering. De tenuitvoerlegging van twee maanden gevangenisstraf zou het proces verstoren. Het gaat nog een lange tijd duren voordat mijn cliënt weer op het goede pad is, het zal moeizaam zijn, maar we zijn er mee bezig. Ik ben van mening dat zolang [betrokkene] van Reclassering geduld heeft, het zal lukken.
Wat betreft zijn persoonlijke omstandigheden kan ik u het volgende vertellen. Er liggen een aantal reclasseringsrapporten. Het blijkt dat er problematiek is ontstaan, omdat mijn cliënt sinds zijn jeugd al moeilijk hanteerbaar was, Ik heb gesproken met [betrokkene] van de Reclassering en het is telkens hetzelfde verhaal. Mijn cliënt is moeilijk te bewegen en te houden aan zijn afspraken. De vader van mijn cliënt is op brute wijze geliquideerd. Dit zijn omstandigheden die niet bijdragen aan zijn huidige situatie. Zijn moeder probeert hem telkens weer op het rechte pad te krijgen. Mijn cliënt heeft twee kinderen uit een eerdere relatie. Zijn nieuwe vriendin is zwanger. Ik kan niet vertellen of hij nog steeds een relatie met haar heeft."
2.2.2.
Het Hof heeft de toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging als volgt gemotiveerd:
"Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Politierechter te Amsterdam van 5 november 2012 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast."
2.3.
Het Hof heeft de toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging gemotiveerd door vast te stellen dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Door aldus te ovenwegen heeft het Hof zijn beslissing voorzien van de in art. 14j, eerste lid, Sr vereiste motivering. Tot een nadere motivering was het Hof, ook gelet op hetgeen ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging is aangevoerd, niet gehouden.
2.4.
Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, zal de Hoge Raad - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 oktober 2014.