ECLI:NL:HR:2020:1129

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
24 juni 2020
Zaaknummer
18/05515
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over mishandeling van een politieambtenaar en motivering van de beslissing tot tenuitvoerlegging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1970, was eerder veroordeeld door de politierechter tot een gevangenisstraf van drie weken, waarvan één week voorwaardelijk, wegens mishandeling van een politieambtenaar. De verdachte had beroep ingesteld tegen de beslissing van het hof om de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf te bevestigen zonder de nodige motivering. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, en tot terugwijzing naar het gerechtshof voor herbehandeling.

De Hoge Raad oordeelde dat noch het arrest van het hof, noch het vonnis van de politierechter een adequate motivering bevatte voor de beslissing tot toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging. Dit was in strijd met de vereisten van artikel 14j lid 1 (oud) van het Wetboek van Strafrecht, dat een duidelijke motivering vereist. De Hoge Raad vernietigde daarom de uitspraak van het hof voor zover deze betrekking had op de vordering tot tenuitvoerlegging en wees de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.

Daarnaast beoordeelde de Hoge Raad ambtshalve de toepassing van vervangende hechtenis in het kader van de schadevergoedingsmaatregel. De Hoge Raad oordeelde dat de toepassing van vervangende hechtenis niet correct was en dat in plaats daarvan gijzeling van gelijke duur kon worden toegepast. De zaak werd terugverwezen naar het gerechtshof voor een nieuwe beoordeling van de vordering tot tenuitvoerlegging, waarbij de Hoge Raad de overige onderdelen van het beroep verwierp.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/05515
Datum7 juli 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 18 december 2018, nummer 22-001319-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.P. Visser, advocaat te ’s‑Gravenhage, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag opdat de zaak wat betreft de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging niet heeft gemotiveerd.
2.2.1
Het hof heeft het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 21 maart 2018 bevestigd met aanvulling van gronden. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, waarvan één week voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaren ter zake van mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
2.2.2
De politierechter heeft in het door het hof bevestigde vonnis ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging het volgende beslist:
“De politierechter
(...)
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 26 januari 2018, gewezen onder parketnummer 09/240696‑17, te weten gevangenisstraf voor de duur van 1 (een) week.”
De politierechter heeft die beslissing niet gemotiveerd.
2.2.3
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in:
“De raadsman van de verdachte wordt onmiddellijk na het voordragen van de zaak in de gelegenheid gesteld de bezwaren van de verdachte tegen het vonnis op te geven.
De raadsman geeft op dat de bezwaren van verdachte zich richten tegen de toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging.
(...)
De raadsman voert het woord tot verdediging als volgt:
De verdediging heeft geen bezwaar tegen de bewezenverklaring en de strafoplegging, maar wel tegen de toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging. Detentie zou contraproductief werken in de ingezette verbeterde situatie van de verdachte, dus daarom bepleit ik (gedeeltelijke) omzetting in een taakstraf dan wel verlenging van de proeftijd.”
2.2.4
Het arrest van het hof is, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2.6.
2.3
Noch het arrest van het hof noch het bevestigde vonnis van de politierechter houdt een motivering in ten aanzien van de beslissing tot toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging. Deze beslissing is daarom niet voorzien van de in artikel 14j lid 1 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (vanaf 1 januari 2020: artikel 6:6:5 lid 1 in samenhang met artikel 6:6:21 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering) vereiste motivering.
2.4
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

3.1
Het hof heeft, door het vonnis van de rechtbank in zoverre te bevestigen, de verdachte de verplichting opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van het in het vonnis genoemde slachtoffer het in het vonnis vermelde bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het vonnis genoemde aantal dagen hechtenis.
3.2
De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof ambtshalve vernietigen voor zover daarbij vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het door het hof bevestigde vonnis genoemde slachtoffer vervangende hechtenis is toegepast en wat betreft de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging;
- bepaalt dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het vonnis genoemde slachtoffer met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 juli 2020.