Op 18 mei 2015 hebben onder leiding van de rechter-commissaris doorzoekingen plaatsgevonden, onder andere op het woonadres en het kantooradres van cliënt. Cliënt heeft van meet af aan bezwaar gemaakt tegen de inbeslagname van zijn dossiers en overige stukken, waaronder mailbestanden, aangezien het om geheimhoudersstukken gaat. Cliënt is immers advocaat.
Op 30 september 2015 heeft cliënt de gelegenheid gehad die bescheiden in te zien die door de rechter-commissaris relevant werden geacht. Cliënt heeft zich altijd op het standpunt gesteld dat alle getoonde bescheiden en bestanden onder zijn geheimhoudingsplicht vallen, dan wel onder die van zijn kantoorgenoten. Hij heeft ook geen toestemming gegeven om de stukken in beslag te nemen en daar kennis van te nemen.
In weerwil van de bezwaren van cliënt heeft de rechter-commissaris op 15 oktober 2015 besloten dat vijftien documenten in beslag mochten worden genomen. In haar beschikking worden deze als volgt omschreven:
- 2 documenten aangetroffen bij [betrokkene 1]
- 4 documenten aangetroffen bij [betrokkene 1]
- 1 document aangetroffen bij [betrokkene 1]
- 1 document aangetroffen bij [betrokkene 1]
- 4 documenten aangetroffen bij [verdachte]
- 3 documenten aangetroffen bij [verdachte]
Na cassatie zijn deze vijftien stukken aan het strafdossier toegevoegd.
De gang van zaken rond de inbeslagneming van de stukken is volgens de verdediging een miskenning van het belang van de geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht van advocaten, ook en juist temeer wanneer zij, zoals cliënt in de onderhavige kwestie, verdachte zijn in een strafrechtelijk onderzoek. De onrechtmatigheid dan wel onzorgvuldigheid bestaat volgens de verdediging uit de volgende zes aspecten.
Ad 1
Van de doorzoeking op 18 mei 2015 door de rechter-commissaris op het kantooradres van cliënt is op 4 juni 2015 proces-verbaal opgemaakt. Het proces-verbaal vermeldt dat hetgeen in beslag is genomen in een verzegelde envelop op het kabinet van de rechter-commissaris is afgeleverd. De bijlage bij het proces-verbaal vermeldt dat dit een Lenovo computer betreft. Een bijlage met een (zorgvuldige) omschrijving van de zeven van de vijftien documenten zoals hiervoor bedoeld, ontbreekt.
Het proces-verbaal van de doorzoeking op 18 mei 2015 van het woonadres van cliënt vermeldt dat de aldaar inbeslaggenomen goederen door de FIOD zijn meegenomen en dat de gegevensdragers en computers door "FIOD geheimhoudersmedewerkers" zullen worden bekeken. Ook is in het proces-verbaal aangegeven dat, voor zover er bestanden worden aangetroffen die voor het onderzoek van belang zijn, deze aan de rechter-commissaris zullen worden voorgehouden om te beslissen of deze bestanden in beslag zullen worden genomen. Hieruit blijkt dat de procedure van de omgang met geheimhoudersstukken ernstige gebreken vertoont. Op het onderzoek door de FIOD van inbeslaggenomen geheimhoudersstukken heeft de rechter-commissaris immers geen, althans in ieder geval onvoldoende, toezicht gehouden dan wel instructies gegeven. Op 25 mei 2015 hebben twee opsporingsambtenaren van de FIOD dossiers van het kantoor van cliënt inbeslaggenomen bij het archiefbedrijf Karmac. Bij het archiefbedrijf hebben de opsporingsambtenaren in het computersysteem van Karmac gezocht naar de vindplaatsen van de door de rechter-commissaris verzochte dossiers. Daarbij, zo relateren de verbalisanten, zijn nog twee dossiers gevonden op de naam [betrokkene 1] . Ondanks het feit dat volgens een verklaring de dossiers niet zijn ingezien en de doos met dossiers door een medewerker van Karmac met plakband is dicht geplakt, moet worden vastgesteld dat door de rechter-commissaris en de officier van justitie die daar ook een verantwoordelijkheid in hebben ook hier geen toezicht is gehouden op de bescherming van geheimhoudersstukken.
Ad 2
De onrechtmatige gang van zaken wordt versterkt door de wijze waarop de bij de doorzoekingen inbeslaggenomen goederen door opsporingsambtenaren van de FIOD zijn teruggegeven. De verdediging wijst in dit kader op een drietal onrechtmatigheden dan wel onzorgvuldigheden.
a. Allereerst blijkt uit het dossier niet dat bij de teruggave sprake is geweest van zogenaamde geheimhoudersmedewerkers. Dit zijn FIOD-medewerkers die exclusief bevoegd zijn volgens interne regels om met geheimhoudersstukken om te gaan.
b. Ten tweede blijkt dat zij niet slechts de bedoelde vijftien documenten hebben geretourneerd, maar alle inbeslaggenomen stukken en digitale bestanden waarvan de rechter-commissaris niet heeft toegestaan dat zij aan de FIOD mochten worden overhandigd en gebruikt.
c. Ten derde wijst de verdediging op het volgende. De onder cliënt en zijn kantoorgenoten inbeslaggenomen stukken zijn aan toenmalig medeverdachte [betrokkene 1] terug gegeven, terwijl het advocatendossiers zijn van cliënt en zijn kantoorgenoten. In tegenstelling tot datgene wat in de mailwisseling tussen de officier van justitie en de rechter-commissaris is vermeld zijn de advocatendossiers en een USB stick met de geselecteerde berichten uit de mailbox, informatie uit het agendasysteem en de computer van cliënt en diens kantoor niet op 26 mei 2015 teruggegeven, maar op 28 november 2017. Uit de brief van 28 november 2017 van het kabinet R-C blijkt dat de stukken in overleg met de advocaat van [betrokkene 1] zijn geretourneerd. En als klap op de vuurpijl worden alle stukken niet aan de geheimhouders geretourneerd maar in een open doos en een open verhuisdoos, met begeleidende brief van de rechter-commissaris, maar zonder een lijst van teruggave van inbeslaggenomen goederen, aan de medeverdachte, die geen geheimhouder is. Een proces-verbaal van de daadwerkelijke teruggave van de stukken is niet in het FIOD dossier opgenomen. Toenmalig medeverdachte [betrokkene 1] heeft de aan hem afgegeven bescheiden op advies van zijn advocaat afgegeven aan de Amsterdamse Deken van de Orde van Advocaten. Uiteindelijk zijn de inbeslaggenomen stukken bij cliënt terecht gekomen. Cliënt heeft van [betrokkene 1] begrepen dat de twee dozen met geheimhouderstukken door FIOD ambtenaren bij [betrokkene 1] zijn afgeleverd. Cliënt is er pas van op de hoogte geraakt dat zijn dossiers en die van zijn kantoorgenoten bij zijn cliënt waren bezorgd, toen die stukken door [betrokkene 1] , naar is gebleken in opdracht van zijn raadsvrouw, bij de Deken in Haarlem waren bezorgd. Vastgesteld moet worden dat onder de verantwoordelijkheid van de officier van justitie ressorterende opsporingsambtenaren alle (dus niet slechts de vijftien toegestane documenten) inbeslaggenomen geheimhoudersstukken en digitale bestanden vrijelijk tot hun beschikking hebben gehad. Dit zonder uitdrukkelijke bescherming tegen kennisname, hetgeen de belangen van advocaten in het algemeen en die van cliënt, maar ook die van zijn kantoorgenoten, in het bijzonder ernstig schaadt. Immers, daardoor wordt zonder enige restrictie het beroepsgeheim door de FIOD en het OM geschonden ten nadele van [betrokkene 1] . Bovendien wordt ook het beroepsgeheim van andere cliënten van cliënt geschonden. Immers, in het digitale bestand konden de FIOD en [betrokkene 1] de digitale agenda van cliënt bekijken waarin afspraken, zittingen etc. met allerlei cliënten stonden. Ook valt niet uit te sluiten dat er ook stukken uit dossiers van andere cliënten bij zaten. Het is immers niet bekend welke zoektermen zijn gebruikt bij het selecteren van stukken.
Ad 3
De verdediging vindt een bevestiging van de onzorgvuldige gang van zaken in het feit dat de rechter-commissaris bij geen van de vijftien documenten, dus ook niet de zeven van cliënt, vermeldt waar deze van afkomstig zijn dan wel zijn aangetroffen. De herkomst en status zijn dan ook onduidelijk. Ook de FIOD en het OM hebben daar geen opheldering over gegeven. Als bijlagen 1 en 2 zijn een brief van de verdediging aan het OM in eerste aanleg en de reactie van het OM overgelegd. De vermelding op enkele documenten ' [betrokkene 1] ' dan wel ' [verdachte] ', zonder vindplaats en dossier is onvoldoende. Dit is niet op elk document aangegeven. Bovendien blijkt uit het dossier niet uit welke dossiers de stukken komen waar ' [verdachte] ' op staat. Het heeft er alle schijn van dat een aantal van deze stukken afkomstig is geweest uit dossiers van kantoorgenoten van cliënt. Het betreft dan ook dossiers waar cliënt op geen enkele wijze bij betrokken is geweest.
Ad 4
De verwarring wordt nog groter nu de bijlagen in DOC-027 geen vijftien documenten bevatten, maar 35 documenten. Kennelijk zijn dit geheimhoudersstukken. Daaronder bevinden zich ook documenten die niet uit dossiers van cliënt afkomstig zijn, maar uit dossiers van kantoorgenoten. Zo komen cliënt onder andere de documenten DOC-27 nummer 52, 53, 54 onbekend voor. Uit het dossier blijkt voorts niet dat de rechter-commissaris en het Openbaar Ministerie toestemming hebben gevraagd aan deze kantoorgenoten voor de eventuele voeging in het dossier.
Ad 5
Ook wijst de verdediging op het volgende. De wetgever en de rechterlijke macht beschouwen het beroepsgeheim om in de woorden van het Europese Hof van de Rechten van de Mens te blijven als de hoeksteen van de rechtsstaat. Teneinde de met name verdachte cliënt van een advocaat te beschermen, regelt de wet heel precies hoe omgegaan moet worden met geheimhoudersstukken, ook als de advocaat in kwestie zelf verdachte is. Het Openbaar Ministerie en de FIOD hebben in deze zaak, voor zover bij de verdediging bekend, een uniek staaltje uitgehaald om bedoelde regelgeving te omzeilen. Wat is er gebeurd? De Belastingdienst/FIOD heeft de officier van justitie bij proces-verbaal van 29 mei 2017 verzocht op grond van artikel 126nd lid 1 Sv te vorderen dat bepaalde gegevens door de rechtbank Noord-Holland worden verstrekt. De officier van justitie heeft op 30 mei 2017 aan dit verzoek voldaan.
Bij de rechtbank Noord-Holland is een tweetal dossiers opgevraagd, omdat in deze dossiers vermoedelijk vorderingen aan de orde zijn gekomen die ook een rol zouden spelen in de onderhavige strafrechtelijke procedure. Het betreft het dossier inzake de echtscheidingsprocedure van [betrokkene 1] en een dossier inzake een procedure bij de voorzieningenrechter.
Dit zijn (uiteraard) geheimhoudersstukken, waarbij bovendien geldt dat deze dossiers niet eens van cliënt zijn, maar van kantoorgenoten. Door desondanks van de rechtbank Noord-Holland te vorderen dat deze dossiers aan justitie worden verstrekt, is het geheimhoudingssysteem omzeild. De rechter-commissaris is in het geheel niet bij deze actie betrokken. De opsporingsautoriteiten hebben bewust geen rekening gehouden met het feit dat het geheimhoudersstukken betrof die zij hebben gevorderd. Wat er van de uitgereikte bevelen in het dossier terecht is gekomen blijft onduidelijk, omdat er geen processen-verbaal van inbeslagname van de ter uitlevering verzochte stukken in het dossier voorhanden zijn. Het is echter wel waarschijnlijk dat de stukken zijn gebruikt.
Ad 6
De onrechtmatige gang van zaken wordt tot slot bevestigd door het feit dat de officier van justitie zich op geen enkele wijze verantwoordelijk voelde en wilde voelen voor de bescherming van het beroepsgeheim. Dat de officier van justitie zich in het verleden wel heeft gerealiseerd dat de gang van zaken niet de juiste was, blijkt in de visie van de verdediging uit haar e-mail van 16 december 2016 aan de rechter-commissaris (DOC-020) waarin letterlijk staat:
“Achteraf heb ik mij gerealiseerd dat U en ik over het beheer van het beslag geen duidelijke lijnen hebben uitgezet (dan wel gecommuniceerd), met als gevolg dat ik de rechtbank tijdens de zitting van 29 oktober niet duidelijk kon voorlichten. Mijn voorstel is dat u met de medewerkers geheimhouding van de FIOD afspreekt hoe de mogelijke geheimhoudersstukken/documenten worden geadministreerd en bewaard."
Uit het dossier blijkt overigens niet dat hieraan opvolging is gegeven. Ook uit het antwoord op het verzoek om opheldering over de inbeslaggenomen geheimhoudersstukken (bijlage 2) blijkt dat de officier van justitie zich niet wenst te verantwoorden.
Gevolg
Een gevolg van deze vele onduidelijkheden is dat door de gehele werkwijze van het OM en de FIOD de mogelijkheid bestaat dat voor cliënt ontlastend materiaal ten onrechte niet in het dossier is opgenomen en vermeend belastend materiaal ten onrechte als afkomstig van cliënt is bestempeld.