ECLI:NL:HR:2004:AO5030
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Cassatie over valsheid in geschrift en de kwalificatie van 'doen opnemen' in aanvraag vergunning tot verblijf
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 mei 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder door het Hof vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar was wel veroordeeld voor 'medeplegen van het opzettelijk vervalsen van een waardekaart' en 'valsheid in geschrift'. De verdachte had op 14 mei 1996 in Rijsbergen een aanvraag om een vergunning tot verblijf ingediend, waarin hij valselijk had vermeld dat hij de Iraakse nationaliteit bezat. Dit deed hij met het oogmerk om het geschrift als echt en onvervalst te gebruiken. De Hoge Raad moest beoordelen of de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit door het Hof correct was, met name de interpretatie van de woorden 'doen opnemen'. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof deze woorden niet onbegrijpelijk had verstaan en dat de opvatting van de verdachte dat het bewezenverklaarde feit opleverde 'doen plegen' van valsheid in geschrift onjuist was. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat de middelen niet tot cassatie konden leiden en er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de uitspraak van het Hof. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde daarmee de eerdere beslissing van het Hof en de veroordeling van de verdachte.