ECLI:NL:HR:2004:AO5030

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01721/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over valsheid in geschrift en de kwalificatie van 'doen opnemen' in aanvraag vergunning tot verblijf

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 mei 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder door het Hof vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar was wel veroordeeld voor 'medeplegen van het opzettelijk vervalsen van een waardekaart' en 'valsheid in geschrift'. De verdachte had op 14 mei 1996 in Rijsbergen een aanvraag om een vergunning tot verblijf ingediend, waarin hij valselijk had vermeld dat hij de Iraakse nationaliteit bezat. Dit deed hij met het oogmerk om het geschrift als echt en onvervalst te gebruiken. De Hoge Raad moest beoordelen of de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit door het Hof correct was, met name de interpretatie van de woorden 'doen opnemen'. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof deze woorden niet onbegrijpelijk had verstaan en dat de opvatting van de verdachte dat het bewezenverklaarde feit opleverde 'doen plegen' van valsheid in geschrift onjuist was. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat de middelen niet tot cassatie konden leiden en er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de uitspraak van het Hof. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde daarmee de eerdere beslissing van het Hof en de veroordeling van de verdachte.

Uitspraak

11 mei 2004
Strafkamer
nr. 01721/03
SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 maart 2003, nummer 22/002051-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Koeweit) op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Dordrecht van 29 mei 2001 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1. "medeplegen van het opzettelijk een waardekaart bedoeld voor het verrichten van betalingen langs geautomatiseerde weg vervalsen, met het oogmerk zichzelf of een ander te bevoordelen, meermalen gepleegd" en 5 "valsheid in geschrift" veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.
1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C. Waling, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur en de aanvullende schriftuur zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel bevat de klachten dat het Hof ten onrechte de bewezenverklaring onder 5 heeft gekwalificeerd als valsheid in geschrift en dat de bewezenverklaring onvoldoende is gemotiveerd.
3.2. Ten laste van de verdachte heeft het Hof onder 5 bewezenverklaard dat:
"hij op 14 mei 1996 te Rijsbergen een aanvraag om een vergunning tot verblijf - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte in strijd met de waarheid in die aanvraag doen opnemen dat hij, verdachte, de Iraakse nationaliteit bezat, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken."
3.3. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen was in de desbetreffende aanvraag om een vergunning tot verblijf in strijd met de waarheid vermeld dat de verdachte de Iraakse nationaliteit bezat en heeft de verdachte deze aanvraag ondertekend.
3.4. Aan het middel ligt de opvatting ten grondslag dat het onder 5 bewezenverklaarde feit oplevert het doen plegen van valsheid in geschrift. Die opvatting is onjuist. Gelet op de door het Hof aan het onder 5 bewezenverklaarde feit gegeven kwalificatie, zoals onder 1 vermeld, heeft het Hof de op de grondslag van de tenlastelegging bewezenverklaarde woorden "doen opnemen" kennelijk en niet onbegrijpelijk in die zin verstaan dat daarmee slechts een feitelijke beschrijving wordt gegeven van de - hiervoor onder 3.3 aangeduide - wijze waarop de verdachte de desbetreffende valsheid in geschrift heeft gepleegd. (vgl. HR 16 juni 1998, DD 98.329).
Het middel berust dus op een onjuiste lezing van het bestreden arrest en kan daarom bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden.
4. Beoordeling van het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 11 mei 2004.