‘
5. Ontnemingsvorderingen
In beginsel geldt een causaliteitsvereiste voor het opleggen van een ontnemingsmaatregel. Er moet in principe een vergelijking worden gemaakt tussen de werkelijk strafbare situatie en een hypothetische situatie waarin het strafbare feit niet zou zijn begaan. Indien er in financieel opzicht geen verschil bestaat tussen deze situaties, is er geen aanleiding voor de oplegging van een ontnemingsmaatregel. Zo ook noot Borgers bij HR 20 september 2011: BQ4686.
Het voordeel dat met het feit in zodanig verband staat dat aangenomen kan worden dat het slechts door het begaan van het feit kan worden genoten.
Verder aftrek van redelijke kosten. Kosten die zouden zijn bespaard als het delict niet zou zijn begaan.
Een vergelijking moet/kan worden gemaakt met de meest in aanmerking komende, hypothetische rechtmatige situatie en dan zijn er twee in aanmerking komende varianten die allebei inmiddels zijn uitgevoerd.
OM berekende hier als hoogte wederrechtelijk verkregen voordeel de totale opbrengst van de verkoop van fazanten over 2010 t/m 2012 van 149.546,- minus aan toerekenbare kosten over deze jaren 87.500,- en kwam aldus uit op een post aan wederrechtelijk verkregen voordeel van 62.046,- door VOF [A] . De rechtbank trok daarvan nog af - wanneer deze methodiek wordt gevolgd, die wel uitgaat van extreem standpunt dat de hele opbrengst illegaal zou zijn - een door de verdediging aangevoerde niet meegenomen post voor gas/elektra-schaafsel voor het opvoeden van de fazanten in de meegenomen drie jaren van 10.500 (zie kosten ook jaarstukken voor gas e.d.), levert op 51.546,- aan verkregen wederrechtelijk voordeel, nog steeds volgens deze berekeningsmethodiek. Per vennoot komt dit neer op 17.182,- wat de rechtbank heeft toegewezen als te ontnemen voordeel bij vader en zoon, ieder 17.182,-. Betoogd is door de verdediging en hier wordt het herhaald dat ook de kosten van arbeid moeten worden meegenomen. Uit bijlage 037 pag. 3 bij het ontnemingsdossier staat dat de zoon een eigen onderneming heeft voor zzp-werkzaamheden buiten VOF [A] en daarin 15000 tot 20000 omzet volgens de accountant. Gezien het uurtarief van 20,- (ex BTW) destijds werkt hij dus 750 - 1000 uur per jaar buiten de VOF, en dat dus met zijn volledige arbeid in de VOF erbij. Hij kan zoveel werken als hij wil extern. Aan de totale fazantenactiviteit besteedden vader en zoon ongeveer 960 uur op jaarbasis, zie mijn aantekening hierbij in eerste aanleg (bijlage bij pleitnota), waarvan vader 3/4de deel en de zoon 1/4de deel. Vader werkt met uren voor loonbedrijf dat dan ditzelfde aantal uren compenseert in mindering op de loonwerkerskosten die VOF [A] betaalt voor loonwerk op de door haar gebruikte landerijen, dit ligt ook op 20,- per uur. Voorgesteld heb ik om de helft toe te rekenen als arbeidskosten aan de fazanten die anders elders waren verdiend. 24 weken arbeid aan de fazanten van gemiddeld 20 uur per week (3/4de pa en 1/4de zoon) vertaalt zich dan in 20x24 = 960 uur tegen 50% van 20,- = 10,- per uur aan arbeidskosten = 9.600,- per jaar en 28.800,- voor de drie jaren (arbeid is uiteraard nergens gratis). Aldus komt het wederrechtelijk voordeel voor drie jaren uit op 51.546,- minus 28.800,- = 22.746,-. Per vennoot is dit 7.582,-, dat geeft ook een realistischer beeld van het daadwerkelijke profijt. Het nogmaals niet realistisch om de arbeidskosten niet mee te tellen en wel de voerkosten als voorbeeld.
Bij de vergelijking met de hypothetische situatie dat rechtmatig zou zijn gehandeld nu de realistische benadering met twee varianten die in 2016 resp. in 2018 zijn gedaan.
In de eerste variant zijn in 2016 7.500 kuikens legaal geringd aangekocht in hun 8ste levensweek, die hebben blijkens de nota's gekost (dus met ringen) 31.462,26 aan aanschaf (2016). Zie prod. 7
Daar tegenover de vermeend illegale situatie, dan zouden 9000 kuikens op hun eerste dag zijn aangekocht in twee tranches, met uitval hadden die dan ook geresulteerd in ongeveer 7.500 kuikens op 8 weken, kostprijs aanschaf 9.900,- (alles ex BTW) 1.10,- per stuk.
kosten voeren 8 w 5.000,-
gas/electra/schaaf 3.500,-
ringen/kappen 2.750,-
diversen
500, -
Bespaarde kosten sluiten aan op kosten 2010-2012 21.650,-
De vergelijking komt dan uit op 31.462,26 (legaal) minus 21.650,- (vermeend illegaal) = 9.850,-
Voor drie jaar is het verschil 29.550,- en komt neer op 9.850,- aan wederrechtelijk voordeel per vennoot in totaal over 2010-2012.
De allergoedkoopste, tweede, variant wordt nu beproefd vanaf 2018 en komt neer op aanschaf van broedeieren (nota 2018 eerste tranche 6630 broedeieren is 0,47 per broedei, reken met 25% geen uitkomst.
Om 9000 eendagskuikens te krijgen moet 5.500,- worden uitgegeven. Reken kosten broedmachine stroom, materiaal op 1.200,- dan kom je op 6.700,- aan kosten tot aan het geboren worden van de eendagskuikens. Als je deze vervolgens legaal ringt dan kom je qua kosten tegenover de vermeend illegale situatie zoals hiervoor beschreven te staan en dan is deze oplossing (die stond feitelijk al in de brief van de Staatsecretaris van 4 juli 2014!) voordeliger uit dan de illegale situatie, die zoals hierboven aangegeven 21.650,- per jaar kostte, dat komt omdat zelf broeden goedkoper is dan eendagskuiken kopen van een derde die zelf broedt! Het voordeel bedraagt 9.900,- - 6.700,- = 3.200,- per jaar! Dit geld kan opzij gelegd worden om over 10/15 jaar een nieuwe broedmachine te kopen!
Conclusie: de zaak heeft niets opgeleverd, enkel geld gekost. Met zelf uitbroeden van broedeieren is VOF [A] goedkoper uit dan met aankoop van kuikens op de eerste levensdag. Met dit reeds beproefde realistische scenario dat concreet is uitgevoerd is er geen verschil en zelfs een nadelig verschil op basis van de illegale situatie zodat er geen termen zijn om een ontnemingsvordering toe te wijzen.
Conclusie: strekt tot afwijzing mocht Uw Hof aan een behandeling toekomen.’