ECLI:NL:HR:2020:1560

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
5 oktober 2020
Zaaknummer
19/02392
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en aftrek elektriciteitskosten bij hennepteelt

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met de teelt en het aanwezig hebben van hennepplanten, alsook de diefstal van elektriciteit. De betrokkene, geboren in 1985, had in hoger beroep verweer gevoerd tegen de vordering tot ontneming, waarbij hij stelde dat de elektriciteitskosten van Stedin Netbeheer B.V. in mindering moesten worden gebracht op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof had dit verweer verworpen, met de reden dat de vordering van Stedin als benadeelde partij niet was toegewezen.

De Hoge Raad oordeelde dat de door het hof aangevoerde reden voor de verwerping van het verweer niet houdbaar was. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie, waarin werd gesteld dat bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel alleen kosten die in directe relatie staan tot het delict in aanmerking komen voor aftrek. De Hoge Raad concludeerde dat de verwerping van het verweer niet kon worden gedragen door de omstandigheid dat de vordering van Stedin niet was toegewezen. Dit leidde tot de vernietiging van de uitspraak van het hof en de terugwijzing van de zaak, zodat deze opnieuw kon worden berecht.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van kosten die in relatie staan tot het delict bij de vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel, en dat de rechter gemotiveerd moet ingaan op verweren die door de betrokkene worden gevoerd.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/02392 P
Datum6 oktober 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 9 mei 2019, nummer 22/001599-18, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de verwerping van het verweer dat de elektriciteitsrekening van Stedin Netbeheer B.V. in mindering moet worden gebracht op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
2.2.1
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de betrokkene daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitaantekeningen die aan het proces-verbaal zijn gehecht. Deze pleitaantekeningen houden onder meer in:
“Primair heeft cliënt geen voordeel gehad zodat de vordering dient te worden afgewezen. Subsidiair was de winst € 9.000,= conform de bekennende verklaring van cliënt. Meer subsidiair dient de ontneming te worden gematigd tot één eerdere oogst zodat een bedrag van € 23.490,00 resteert. Daarvan dient evenwel de rekening van Stedin t.h.v. € 4.402,01 te worden afgetrokken (welke door cliënt inmiddels grotendeels is voldaan en waar een regeling loopt, productie 7 en 8). waardoor er -grofgezegd- een bedrag overblijft van € 19.000,=.”
2.2.2
Het hof heeft het verweer voor zover dit strekt tot het in mindering brengen van de elektriciteitsrekening van Stedin Netbeheer B.V. als volgt verworpen:
“Elektriciteitskosten worden niet in aftrek gebracht omdat de vordering van Stedin als benadeelde partij niet is toegewezen.”
2.3
Bij de bepaling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel kunnen slechts de kosten die in directe relatie staan tot het delict, gelden als kosten die voor aftrek in aanmerking komen. De wetgever heeft de rechter grote vrijheid gelaten of en zo ja, in welke mate hij rekening wil houden met zodanige kosten. De beslissing daaromtrent behoeft in het algemeen geen motivering. Indien evenwel namens de betrokkene gemotiveerd en met specificatie van de desbetreffende posten het verweer is gevoerd dat bepaalde kosten bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel dienen te worden afgetrokken, zal de rechter bij verwerping van het verweer in zijn uitspraak gemotiveerd tot uitdrukking behoren te brengen hetzij dat de gestelde kosten niet kunnen gelden als kosten die in directe relatie staan tot het delict, hetzij dat zij wel als zodanig kunnen gelden maar dat zij - al dan niet gedeeltelijk - voor rekening van de betrokkene dienen te blijven (vgl. HR 30 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB3200).
2.4
De door het hof aan de verwerping van het verweer ten grondslag gelegde omstandigheid dat de vordering van Stedin Netbeheer B.V. als benadeelde partij niet is toegewezen, kan de verwerping van het in het cassatiemiddel bedoelde verweer niet dragen. Daaruit kan immers niet worden afgeleid dat de door Stedin Netbeheer B.V. in rekening gebrachte kosten niet kunnen gelden als kosten die in directe relatie staan tot het bewezenverklaarde delict, dan wel dat die kosten wel als zodanig kunnen gelden maar voor rekening van de betrokkene dienen te blijven.
2.5
De klacht is gegrond. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 oktober 2020.