Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het tweede en het derde cassatiemiddel
3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
4.Beslissing
12 mei 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 mei 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 15 november 2018. De verdachte, geboren in 1988, was aangeklaagd voor het opzettelijk telen van een grote hoeveelheid hennep en diefstal van elektriciteit door middel van verbreking. De verdediging voerde aan dat de sluiting van de woning van de verdachte op basis van de Opiumwet een 'criminal charge' vormde in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), en dat dit strijdig was met het ne bis in idem-beginsel. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM, was overschreden, maar verbond hieraan geen rechtsgevolg. Uiteindelijk werd het beroep verworpen.