ECLI:NL:HR:2007:AZ8798
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Overschrijding van de redelijke termijn in ontnemingsprocedure
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juni 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met betrekking tot een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft een beroep in cassatie ingesteld door de betrokkene, vertegenwoordigd door mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat het beroep verworpen dient te worden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase is overschreden. De betrokkene heeft op 2 september 2005 beroep in cassatie ingesteld, en de stukken zijn pas op 20 juni 2006 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen. Dit betekent dat de redelijke termijn is overschreden, wat de Hoge Raad in zijn overwegingen heeft meegenomen.
Bij de beoordeling van de zaak heeft de Hoge Raad alle relevante belangen en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de mate van termijnoverschrijding. De Hoge Raad heeft in een samenhangende strafzaak, met griffienummer 01642/06, ook geoordeeld dat de rechter naar wie de zaak zal worden teruggewezen, in geval van strafoplegging, de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase moet betrekken. De Hoge Raad heeft echter geconcludeerd dat, hoewel het middel terecht is voorgesteld, dit niet leidt tot cassatie. De overige middelen konden ook niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad oordeelt dat er geen grond is voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.