ECLI:NL:HR:2011:BQ4686

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/01752 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over wederrechtelijk verkregen voordeel bij niet tijdig aanvragen van vergunning

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 september 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde die eerder was bestraft voor het niet tijdig aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet milieubeheer. De veroordeelde had een melkrundveehouderij en agrarisch loonbedrijf en was veroordeeld tot een geldboete van EUR 5.000,--, waarvan EUR 2.000,-- voorwaardelijk. Het Gerechtshof had vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel, in dit geval de besparing van de kosten van de vergunningaanvraag, was vastgesteld op EUR 2.500,--. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad bevestigde dat de activiteiten van de veroordeelde op zichzelf niet illegaal waren, maar dat er een vergunning vereist was. De Hoge Raad verwierp het beroep van de veroordeelde, waarbij het middel dat was ingediend door de Advocaat-Generaal niet slaagde. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig aanvragen van vergunningen en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.

Uitspraak

20 september 2011
Strafkamer
nr. 10/01752 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 16 december 2009, nummer 20/003072-08, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de betrokkene, mr. S. Arts, advocaat te Breda, heeft het beroep tegengesproken.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat 's Hofs vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel blijk geeft van een onjuiste opvatting omtrent het aan art. 36e Sr ontleende begrip "wederrechtelijk verkregen voordeel."
2.2. Het bestreden arrest houdt het volgende in:
"Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij vonnis van 17 december 2007 met parketnummer 02/994655-07 terzake van "overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan" veroordeeld tot een geldboete van EUR 5.000,-- subsidiair 55 dagen hechtenis, waarvan EUR 2.000,-- subsidiair 40 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Veroordeelde heeft een melkrundveehouderij en agrarisch loonbedrijf, zijnde een inrichting genoemd in categorie 8 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer Behorende Bijlage. Veroordeelde had het verbod overtreden uit artikel 8.1 Wet Milieubeheer door op zijn bedrijf zonder daartoe verleende vergunning groenafval op te slaan en te bewerken.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte medegedeeld dat hij voor het opslaan en bewerken van het groenafval op zijn bedrijf inmiddels een vergunning heeft aangevraagd en verkregen en dat daarmee voormelde activiteiten zijn gelegaliseerd. Volgens veroordeelde voldeden zowel de aard van deze activiteiten als de omstandigheden op zijn bedrijf reeds ten tijde van het gepleegde strafbare feit aan de voorwaarden die aan deze vergunning zijn verbonden. Voor de legalisering van de activiteiten was derhalve enkel een vergunningsaanvraag noodzakelijk waarvoor EUR 2.500,-- moest worden betaald, aldus veroordeelde. Van de zijde van het openbaar ministerie is dit niet bestreden.
Uit het voorgaande volgt dat in het onderhavige geval slechts sprake is geweest van het niet tijdig aanvragen van een vergunning conform de Wet milieubeheer. Uit het voorgaande volgt dat de activiteiten die op het bedrijf van veroordeelde zijn verricht op zichzelf niet illegaal waren, maar dat daarvoor een vergunning en aldus een legaliteitscontrole van overheidswege was vereist. Er is derhalve sprake geweest van relatieve illegaliteit door het niet tijdig aanvragen van een vergunning conform de Wet milieubeheer. De veroordeelde is voor dit strafbare feit reeds bij vonnis van 17 december 2007 veroordeeld tot een geldboete.
Het voordeel dat veroordeelde uit dit strafbare niet tijdig aanvragen van de vergunning heeft verkregen, is de tijdelijke besparing van de kosten van de vergunningaanvraag. Deze worden door het hof bepaald op EUR 2.500,--.
(...)
BESLISSING
Het hof:
(...)
Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van EUR 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van EUR 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro)."
2.3. Het oordeel van het Hof komt er op neer dat, hoewel de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het niet tijdig aanvragen van een vergunning, de aard van de door de betrokkene verrichte activiteiten en de omstandigheden op diens bedrijf materieel voldeden aan de voorwaarden van de nadien aangevraagde en verstrekte vergunning. Het oordeel van het Hof dat het wederrechtelijk verkregen voordeel in deze omstandigheden wordt vastgesteld op de besparing van de kosten van de aanvraag van de vereiste vergunning, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting betreffende het begrip "wederrechtelijk verkregen voordeel" in de zin van art. 36e Sr.
2.4. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 20 september 2011.