II.
Het eerste middel en de bespreking daarvan
4. Het eerste middel klaagt dat de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel op onjuiste maatstaven is gebaseerd, althans ontoereikend is gemotiveerd, omdat het behaalde voordeel slechts aan twee van de drie mededaders en vervolgens pondspondsgewijs aan deze twee mededaders is toegerekend.
5. De aan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten grondslag gelegde bewijsvoering komt grotendeels overeen met de bewijsmiddelen waarop de veroordeling in de strafzaak is gebaseerd. Ik wijs in het bijzonder op de volgende bewijsmiddelen:
“
1. Een proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 20 mei 2019 door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie bij het Korps Politie Caribisch Nederland voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1] , zakelijk weergegeven (pagina 1 e.v.):
Vandaag (het Hof: 20 mei 2019) reden [betrokkene 2] en ik naar de Van den Tweel supermarkt toe om een geldtransport te doen van de opbrengst van het weekeinde. Wij liepen de supermarkt binnen en kregen vier zakken van de RBC Bank. Wij hebben de vier zakken in een groene tas gedaan en liepen terug richting de dienstauto. Ik was degene die de tas droeg. Ik zag dat een persoon op mij kwam afrennen met een vuurwapen op mij gericht. De persoon heeft het vuurwapen op mijn borst gedrukt en pakte het handvat van de tas vast. Ik hoorde de persoon zeggen: "Laga bai" (laat los). Ik keek mijn collega aan en hij heeft tegen mij gezegd om de tas los te laten. Ik zag dat de man een echt vuurwapen in handen had en liet de tas los. Ik zag dat het een pistool was. Bij de loop was het een beetje grijs. De rest was zwart, maar een beetje versleten. Ik zag dat de man achter in een auto stapte. Het was een Toyota met geblindeerde ramen. Ik werk voor [A] .
[…]
3. Een proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 20 mei 2019 door [verbalisant 2] , agent van politie bij het Korps Politie Caribisch Nederland voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3] , zakelijk weergegeven (pagina 5 e.v.):
Ik doe namens Van den Tweel Supermarkt aangifte van diefstal. Er is diefstal gepleegd van een goed dat Van den Tweel Supermarkt geheel in eigendom toebehoort Niemand had het recht of de toestemming dit goed weg te nemen. De overvaller heeft een totaalbedrag van USD 83.114,04 weggenomen.
[…]
5. Een proces-verbaal van verhoor medeverdachte, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 1 juli 2019 door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden hoofdagent bij het Korps Politie Caribisch Nederland voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4] , zakelijk weergegeven (pagina 454 e.v.):
Ik weet zeker dat mijn neef [betrokkene 5] en de man [betrokkene ] degenen zijn die de overval op de geldlopers van Van den Tweel supermarkt hebben gepleegd. [betrokkene 5] was degene die uit de auto stapte en de overval op de geldloper pleegde. [betrokkene ] was de bestuurder van de vluchtauto. Ik moet zeggen dat [betrokkene 6] niet heeft gelogen. Een dag voor de overval was de auto die bij de overval werd gebruikt inderdaad bij mijn woning. Op die dag was [betrokkene 5] bij mij gekomen. Hierna kwam [betrokkene ] met de grijze Vitz naar mijn woning toe. Ik zag dat [betrokkene ] de kentekenplaten van de auto aan het afhalen was. Wat [betrokkene 6] verklaarde over het tinten van de ruiten, was ook waar. Ik heb samen met [betrokkene ] en [betrokkene 6] de ruiten van de grijze Toyota Vitz getint. [betrokkene ] is met de grijze Toyota Vitz weggegaan. Ik wist van tevoren dat de Toyota Vitz gebruikt zou worden om de overval te plegen. [betrokkene 2] heeft mij alle details over hoe ze geld transporteren verteld. [betrokkene 2] heeft mij verteld wanneer ze het geld ophalen. Hij heeft verteld dat ze hierna het geld naar de RBC Bank zouden brengen.
[betrokkene 2] heeft mij zelfs verteld hoe het karakter is van de andere bewaker met wie hij loopt. Hij vertelde me dat de man nieuw is. Alle informatie die [betrokkene 2] mij heeft gegeven, heb ik aan [betrokkene 5] doorgegeven. Ik heb tegen [betrokkene 2] gezegd dat ik iemand had om de overval te plegen. [betrokkene 2] heeft mij gezegd dat het beter is om de overval op een maandag te plegen omdat er dan meer geld zou zijn. [betrokkene 2] heeft gezegd om de overval te plegen op een dag dat hij niet aan het werk is. [betrokkene 5] heeft tegen mij gezegd dat het beter zou zijn op een dag dat [betrokkene 2] aan het werk was, zodat alles rustig zou zijn. Ik heb tegen [betrokkene 2] gezegd dat een neef van mij de overval zal plegen. [betrokkene 5] zou de overval samen met iemand anders plegen. [betrokkene ] is later in het spel gekomen.
[…]
8. Een proces-verbaal van verhoor medeverdachte, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 17 juni 2019 door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , beiden hoofdagent bij het Korps Politie Caribisch Nederland voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 7] , zakelijk weergegeven (pagina 662 e.v.):
[betrokkene 5] (het Hof begrijpt: [betrokkene 5] ) heeft tegen mij gezegd dat zijn goede vriend, bijgenaamd ' [betrokkene ] ' [de betrokkene,
AG], in de vluchtauto zat als bestuurder.
[…]
10. Processen-verbaal van verhoor medeverdachte, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 16 juni 2019 en 17 juni 2019 door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , beiden hoofdagent bij het Korps Politie Caribisch Nederland, voor zover inhoudende als verklaringen van [betrokkene 7] , zakelijk weergegeven (pagina 655 e.v.):
V: Vraag
A: Antwoord
M: Mededeling verbalisant.
[…]
A: Er was inderdaad een safe. Het was een doos. In de doos lag een groot bedrag, het waren pakken geld. Er lagen ook twee pistolen in. Het geldbedrag en de vuurwapens zijn van [betrokkene 5] .
M: We tonen jou enkele foto's van vuurwapens uit de mobiele telefoon van [betrokkene 5] .
V: Wat kan jij over deze foto verklaren?
A: Dat zijn de vuurwapens die [betrokkene 5] in de doos had.
V: Welke handelingen heb je verricht met de doos, het geld en de vuurwapens en wanneer was dit?
A: Ongeveer twee a drie dagen na de beroving kwam [betrokkene 5] bij mij thuis. Hij had een zak met geld erin. Het was een groot gedrag. [betrokkene 5] zei tegen mij: ' [betrokkene 7] , kan je me helpen.' Ik had een kartonnen doos thuis liggen en [betrokkene 5] heeft het geld erin gedaan. [betrokkene 5] heeft aan mij gevraagd of ik iets daarvoor wilde krijgen. Ik zei tegen hem dat ik zijn 'vuile' geld niet wil hebben. Enkele dagen kwam [betrokkene 5] weer bij me thuis. Hij had de twee pistolen bij zich. Hij vroeg mij om die ook te bewaren. Op 5 juni 2019 toen jullie de huiszoekingen hebben gedaan kwam [betrokkene 5] bij mij thuis en heeft hij mij gevraagd of ik de zwarte Vitz kon verzekeren op zijn naam. Ik had de doos de hele tijd bij mij thuis. Op 5 juni 2019 toen [betrokkene 5] de doos kwam halen, heb ik de doos vanuit mijn erf gepakt en aan hem gegeven.
V: Hoe is [betrokkene 5] aan het geld gekomen?
A: Het geld is van de beroving.
V: Waren deze pistolen echt?
A: Ja, dit waren echte vuurwapens. Ze waren zwaar en je kon zien dat het echte vuurwapens waren. Ook wilde hij (het Hof: [betrokkene 5] ) deze testen en was hij op zoek naar kogels.
11. Een proces-verbaal van verhoor medeverdachte, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 15 augustus 2019 door [verbalisant 4] en [verbalisant 1] , beiden hoofdagent bij het Korps Politie Caribisch Nederland, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 5] , zakelijk weergegeven (pagina 556 e.v.):
V: Vraag
A: Antwoord
M: Mededeling verbalisant.
V: Wat heb je met het geld (het Hof begrijpt: dat is buitgemaakt bij de overval) gedaan?
A: Ik heb met een gedeelte van dat geld een auto gekocht. Het betreft de zwarte Toyota Vitz, die jullie hebben.
V: Wat heb je met de rest van het geld gedaan?
A: Ik heb het bewaard.”
6. Het Hof heeft ter beoordeling en vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel het volgende overwogen:
“Op grond van artikel 38e, tweede lid, Wetboek van Strafrecht BES kan aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien die persoon voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van dit strafbare feit of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
Het Hof heeft bij zijn vonnis van 10 september 2020 de veroordeling van de veroordeelde door het Gerecht van 7 november 2019 in de aan deze ontnemingszaak ten grondslag liggende strafzaak bevestigd. De veroordeelde is daarbij ter zake de eendaadse samenloop van het medeplegen van afpersing en medeplegen van diefstal met geweld van een bedrag van USD 83.114,00 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.
Het betreft een overval op een geldloper bij de Van den Tweel supermarkt waarbij veroordeelde, naast twee andere veroordeelden genaamd [betrokkene 4] en [betrokkene 5] , betrokken was als medepleger. De buit van de overval bedroeg afgerond USD 83.000,00. Genoemd bedrag is niet aan de aangever gerestitueerd en komt als wederrechtelijk verkregen voordeel voor ontneming in aanmerking.
Volgens vaste jurisprudentie is uitgangspunt dat in een ontnemingszaak in het geval van mededaderschap wordt vastgesteld welk deel van het totale wederrechtelijk verkregen voordeel in het vermogen van de veroordeelde is gevloeid. Dat gebeurt op basis van alle bekende omstandigheden van het geval. Als dat echter bij gebrek aan nadere gegevens niet mogelijk is, kan de rechter tot een pondspondsgewijze toerekening overgaan.”
7. Voorts heeft het Hof de volgende overwegingen in het vonnis opgenomen:
“Op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat de veroordeelde [betrokkene 5] direct na de overval de gehele buit in handen heeft gehad, samen met de veroordeelde. Immers, [betrokkene 5] is degene die de geldloper daadwerkelijk heeft overvallen en die daarna bij de veroordeelde in de vluchtauto is gesprongen. Van zijn deel van de buit heeft [betrokkene 5] een auto gekocht en een deel aan een derde in bewaring gegeven.
Het Hof acht op grond van het dossier niet aannemelijk geworden dat de veroordeelde [betrokkene 4] uiteindelijk daadwerkelijk in de buit heeft gedeeld. Het Hof acht zijn consistente verklaringen dat hij – in weerwil van de gemaakte afspraken – niets heeft ontvangen van [betrokkene 5] , geloofwaardig, net als zijn verklaringen dat daarover een conflict tussen hen beiden is ontstaan. Daarbij speelt een rol dat gebleken is dat [betrokkene 4] de politie via een anonieme melding in kennis heeft gesteld van betrokkenheid van [betrokkene 5] en de veroordeelde bij de overval. Daarmee heeft [betrokkene 4] het aanzienlijke risico genomen dat zijn eigen aandeel bij de overval ook aan het licht zou komen, hetgeen is gebeurd.
[betrokkene 5] noch de veroordeelde hebben de politie, het Gerecht of het Hof duidelijkheid willen geven over de uiteindelijke verdeling van de buit. Gelet op het nagenoeg gelijkwaardige aandeel in de overval van hen beiden moet het er daarom voor gehouden worden dat de buit ex aequo tussen hen is verdeeld.
Het Hof komt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, tot de volgende schatting van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel: USD 83.000,00 : 2 = USD 41.500,00.”
Juridisch kader
8. Op grond van het bepaalde in art. 38e Wetboek van Strafrecht BES (verder: Sr BES) kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Gelet op het reparatoire karakter van de ontnemingsmaatregel dient bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel te worden uitgegaan van het voordeel dat de betrokkene in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald.Ingeval dat strafbare feit door meerdere daders is gepleegd, zal de rechter niet altijd het voordeel van elk van die daders aanstonds kunnen bepalen. Hij zal dan op basis van de hem bekende omstandigheden van het geval, zoals de rol die de onderscheiden daders hebben gespeeld en het aantreffen van het voordeel bij één of meer van hen moeten bepalen welk deel van het totale voordeel aan elk van hen moet worden toegerekend. Indien de omstandigheden van het geval onvoldoende aanknopingspunten bieden voor een andere toerekening, kan dit ertoe leiden dat het voordeel pondspondsgewijze wordt toegerekend. Daarbij verdient opmerking dat dit niet inhoudt dat de rechter, in het geval er verscheidene daders zijn, verplicht is tot een verdeling te komen en evenmin dat pondspondsgewijze toerekening, in geval de rechter wel tot een verdeling komt, dan op zichzelf het uitgangspunt dient te vormen. De omstandigheden van het geval zijn in deze beslissend. Voor het antwoord op de vraag in hoeverre de rechter tot een nadere motivering van zijn oordeel is gehouden, komt bovendien gewicht toe aan de procesopstelling van de betrokkene.
9. Op grond van het bepaalde in art. 503e Wetboek van Strafvordering BES kan de rechter de schatting van het op geld waardeerbare voordeel als bedoeld in art. 38e Sr BES slechts ontlenen aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De eis dat de beslissing op een vordering als bedoeld in art. 38e Sr BES – op straffe van nietigheid– de inhoud dient te bevatten van de (wettige) bewijsmiddelen waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend,geldt echter niet voor de mate van toerekening van het voordeel aan de betrokkene. Wat betreft de toerekening van het voordeel aan de betrokkene geldt namelijk dat voldoende is dat de feiten en omstandigheden, zoals een bepaalde rolverdeling, waarop de rechter die toerekening baseert, blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting.
Bespreking van het middel
10. In het onderhavige geval heeft het Hof in verband met de toerekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel aansluiting gezocht bij de vaststellingen in de hoofdzaak, door te overwegen dat uit de bewijsmiddelen volgt dat [betrokkene 5] , samen met de betrokkene, direct na de overval de gehele buit (door het Hof afgerond tot USD 83.000) in handen heeft gehad. Omdat volgens het Hof uit het dossier niet kan worden afgeleid dat [betrokkene 4] heeft gedeeld in de buit, heeft het Hof hem – anders dan het Gerecht in eerste aanleg – bij de toerekening buiten beschouwing gelaten. Het Hof is, bij gebreke van gegevens waaruit anderszins blijkt, vervolgens gekomen tot een pondspondsgewijze verdeling van het voordeel tussen [betrokkene 5] en de betrokkene.
11. Het middel klaagt dat het Hof ten aanzien van de verklaring van [betrokkene 4] , inhoudende dat hij – in weerwil van de gemaakte afspraken – geen geld heeft ontvangen van [betrokkene 5] , heeft verwezen naar feiten en omstandigheden die op de terechtzitting niet ter sprake zijn geweest en die evenmin voorkomen in de door het Hof gebruikte bewijsmiddelen.
12. Voor zover aan het middel ten grondslag is gelegd dat het Hof zijn overwegingen ten aanzien van het niet toerekenen van voordeel aan [betrokkene 4] had moeten ontlenen aan de inhoud van in het vonnis van het Hof opgenomen bewijsmiddelen, stelt het, mede gelet op het juridisch kader, een eis die het recht niet kent. Ook voor zover aan het middel ten grondslag is gelegd dat het Hof verwezen heeft naar feiten en omstandigheden die op de terechtzitting niet zijn besproken, kan het niet tot cassatie leiden. Een blik over de papieren muur leert namelijk dat de verklaring van [betrokkene 4] dat hem was toegezegd dat hij USD 10.000 zou ontvangen, maar dat hij van dat geld niets heeft gezien, inderdaad deel uitmaakt van het dossier. Het betreft hier namelijk een deel uit de verklaring die [betrokkene 4] heeft afgelegd in zijn verhoor van 1 juli 2019, waarvan het Hof andere onderdelen als bewijsmiddel 5 tot het bewijs heeft gebezigd. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van het Hof van 20 augustus 2020 blijkt dat de procureur-generaal en de raadsvrouw desgevraagd medegedeeld hebben dat de ten laste gelegde feiten voldoende zijn besproken en dat alle stukken in het dossier die daarop betrekking hebben, bekend zijn en voor als volledig gehouden kunnen worden beschouwd. Voorts blijkt dat zij hebben aangegeven dat dit ook geldt voor de ontnemingszaak. Op basis daarvan moet het ervoor worden gehouden dat ook de verklaring van [betrokkene 4] waarop het Hof, door te verwijzen naar ‘het dossier’, de toerekening van het voordeel aan [betrokkene 5] en de betrokkene heeft gebaseerd, ter terechtzitting ter sprake is geweest. In zoverre faalt het middel dus bij gebrek aan feitelijke grondslag.
13. Ook overigens acht ik het oordeel van het Hof ten aanzien van de toerekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet onbegrijpelijk, nu het Hof in dat verband (i) verwezen heeft naar het onderliggende strafdossier en de daaruit blijkende omstandigheid dat [betrokkene 5] en de betrokkene een nagenoeg gelijkwaardig aandeel in de overval hebben gehad, en het (ii) de verklaringen van [betrokkene 4] , dat hij niets heeft ontvangen van [betrokkene 5] , consistent en geloofwaardig heeft bevonden.
14. Het middel faalt in al zijn onderdelen.