ECLI:NL:HR:2002:AE1182
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- G.J.M. Corstens
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A.J.A. van Dorst
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 mei 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in 1955 geboren is en ten tijde van de uitspraak gedetineerd was in het Huis van Bewaring 'Demersluis' te Amsterdam. Het Gerechtshof had de betrokkene verplicht tot betaling van een bedrag van ƒ 27.950.000,- aan de Staat, subsidiair zes maanden hechtenis. De Advocaat-Generaal bij het Hof had middelen van cassatie voorgesteld, waarop de raadsman van de betrokkene, mr. A.A. Franken, het cassatieberoep heeft tegengesproken.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de feiten die aan de vordering ten grondslag liggen, zijn begaan vóór 1 maart 1993, en dat het oude artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Dit artikel stelt dat bij een veroordeling de rechter de verplichting kan opleggen tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het geschatte voordeel dat door middel van of uit het strafbare feit is verkregen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de schatting van het voordeel alleen kan worden ontleend aan wettige bewijsmiddelen, en dat de methode van vermogensvergelijking, die door het Hof was afgewezen, niet op de juiste wijze was toegepast.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling. De Hoge Raad benadrukt dat de bewijslast met betrekking tot het wederrechtelijk verkregen voordeel bij het Openbaar Ministerie ligt en dat de betrokkene niet hoeft te bewijzen dat een vermogenstoename niet haar oorsprong vindt in strafbare feiten. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van de ontnemingswetgeving en de rol van bewijsmiddelen in dergelijke zaken.