Voorts heeft het Hof ten aanzien van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende overwogen:
"Verweer II: veroordeelde heeft niet de beschikkingsmacht gehad over de door hem geopende zakelijke bankrekening en zijn privérekeningen en de daarbij horende pinpassen.
De verdediging heeft betoogd dat veroordeelde geen voordeel heeft genoten omdat hij niet de beschikking zou hebben gehad over de door hem geopende zakelijke bankrekening en zijn privérekeningen en daarbij horende pinpassen.
De verdediging heeft verwezen naar hetgeen de veroordeelde hieromtrent heeft verklaard.
Veroordeelde heeft - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij geweigerd zou hebben aan een voor hem onbekende vrouw zijn pasje van "Videoland" uit te lenen. Daarop zou veroordeelde door een zekere [betrokkene 2] en [betrokkene 3] zijn ontvoerd, omdat zij vonden dat veroordeelde daarmee deze vrouw zou hebben beledigd.
Vervolgens zouden [betrokkene 2] en [betrokkene 3] tegen veroordeelde hebben gezegd, dat hij bij de Kamer van Koophandel een bedrijf moest oprichten met de naam " [A] ". Ook zou hij ten behoeve van die eenmanszaak bij de Postbank een zakelijke rekening en een privérekening hebben moeten openen. Nadat de bankrekeningen geopend waren, zouden [betrokkene 3] en [betrokkene 2] vervolgens de beschikking over de daarbij behorende pinpassen hebben gehad. Ook zouden [betrokkene 3] en [betrokkene 2] de pinpassen van de privérekeningen van veroordeelde hebben gehad.
Op enig moment zou [betrokkene 3] tegen veroordeelde hebben gezegd dat er geld op zijn rekeningen zou komen en dat veroordeelde dat er dan van af moest halen. Vervolgens zou veroordeelde bijna dagelijks door [betrokkene 3] en [betrokkene 2] met de auto zijn opgehaald en naar banken zijn gereden, waar veroordeelde dan geldbedragen van zijn rekeningen zou hebben moeten opnemen. De pinpassen daarvoor zouden door [betrokkene 3] en [betrokkene 2] aan de veroordeelde telkens in de auto zijn gegeven. De laatste keer dat veroordeelde op deze wijze geld van de rekeningen zou hebben moeten opnemen, zou de zaterdag voor zijn aanhouding zijn geweest (1 december 2007). De opgenomen geldbedragen zou veroordeelde aan [betrokkene 3] en [betrokkene 2] hebben moeten afgegeven.
Veroordeelde is ter terechtzitting in hoger beroep in de kern bij deze verklaring gebleven.
Volgens de verdediging volgt uit vorenstaande verklaring, dat veroordeelde geen enkele beschikkingsmacht zou hebben gehad over zowel de zakelijke rekening als de op zijn naam staande privérekeningen en daarbij behorende pinpassen. De geldbedragen die op deze rekeningen zijn binnengekomen en middels pinpassen er van af zijn gehaald, zouden dan ook geen voordeel voor veroordeelde hebben gevormd.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Uit het rapport strafrechtelijk financieel onderzoek tegen veroordeelde blijkt van het navolgende.
- veroordeelde heeft op 4 juni 2007 bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel een eenmanszaak ingeschreven met de naam " [A] ";
- veroordeelde heeft op 4 juni 2007 bij de Postbank een zakelijke rekening geopend op naam van voornoemde eenmanszaak met rekeningnummer [003] ;
- veroordeelde heeft op 19 juli 2007 een Postbankrekening op zijn naam geopend met nummer [002] ;
- in de periode van 13 november 2007 tot en met 24 december 2007 is in totaal een bedrag van € 1.047.459,48 op voormelde zakelijke rekening bijgeschreven;
- een deel van het gestorte bedrag is contant opgenomen, een deel is overgeschreven naar privérekeningen ten name van veroordeelde met nrs. [002] en [001] ;
- van laatstgenoemde privérekeningen zijn ook weer bedragen contant per pinpas opgenomen;
- tenslotte wordt van de privérekening van veroordeelde met nummer [001] , een geldbedrag weer teruggestort op de zakelijke rekening met nummer [003] .
Uit het vorenstaande volgt dat veroordeelde een eenmanszaak bij het Handelsregister heeft ingeschreven, voor die eenmanszaak ook een zakelijke rekening heeft geopend en daarnaast nog twee privérekeningen op zijn naam heeft gehad. Nadat op de zakelijke rekening een groot bedrag is gestort, is dit gedeeltelijk naar privérekeningen van veroordeelde overgeschreven. Daarnaast zijn zowel van de zakelijke rekening als de privérekeningen van dat grote bedrag met pinpassen contante geldbedragen opgenomen. Nu veroordeelde zowel aan het eenmansbedrijf als aan de genoemde rekeningen is gekoppeld, is daarmee in beginsel gegeven dat hij over de geldbedragen op deze rekening heeft beschikt.
De veroordeelde heeft, zoals hiervoor weergegeven, dit betwist en gesteld dat door de ontvoering en bedreiging hij geen feitelijke zeggenschap over die rekeningen en de bijbehorende pinpassen heeft gehad, maar dat deze zeggenschap bij ene " [betrokkene 3] " en " [betrokkene 2] " zou hebben gelegen.
Het hof acht voormelde verklaring van veroordeelde omtrent de ontvoering en bedreiging in het geheel niet aannemelijk. In de eerste plaats niet omdat de reden voor de ontvoering - het niet willen uitlenen van een pasje van Videoland - het hof hoogst onaannemelijk voorkomt. Verder heeft verdachte onvoldoende gegevens over de "ontvoerders" [betrokkene 3] en [betrokkene 2] verstrekt, op grond waarvan deze personen achterhaald zouden kunnen worden.
Met het ontbreken van beschikkingsmacht is bovendien moeilijk te rijmen de onder het laatste gedachtestreepje omschreven geldtransactie, waarbij een geldbedrag van een privérekening van veroordeelde op de zakelijke rekening wordt teruggestort. Zou veroordeelde daadwerkelijk onder dreiging van anderen hebben gehandeld, dan zou het aannemelijker zijn geweest dat de "bedreigers" zich dit geld direct vanaf de zakelijke rekening hadden toegeëigend.
Op grond van vorenstaande feiten en omstandigheden is het niet aannemelijk dat veroordeelde is ontvoerd en bedreigd, waardoor hij geen enkele beschikkingsmacht meer zou hebben gehad over bedoelde bankrekeningen en bankpassen. Het andersluidende verweer van de verdediging wordt verworpen.
Aan dit oordeel doet niet af de vaststelling dat ook nadat veroordeelde in strafrechtelijke verzekering is gesteld, nog met een bankpasje geld van een van de hiervoor genoemde bankrekeningen is opgenomen. Dit zegt namelijk niets over het bestaan van een dreiging, waaronder veroordeelde gehandeld zou hebben. Niet uit te sluiten is, dat een ander in opdracht van veroordeelde na diens inverzekeringstelling met de bankpas geld heeft opgenomen.
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Uit de hiervoor weergegeven feitenvaststelling volgt dat in de periode van 13 november 2007 tot en met 24 december 2007 een totaalbedrag van € 1.047.459,48 op een zakelijke rekening is bijgeschreven, waarover veroordeelde - blijkens het vorenstaande - heeft beschikt.
Uit het rapport Strafrechtelijk Financieel Onderzoek volgt dat veroordeelde in voornoemde periode een inkomen van ongeveer € 970 per maand heeft gehad, bestaande uit studiefinanciering € 470 per maand en ongeveer € 500 per maand via een uitzendbureau. De vaste lasten zouden ongeveer € 500 per maand zijn geweest.
Tijdens het onderzoek is verder gebleken dat veroordeelde twee (particuliere) bankrekeningen heeft gehad waarvan het beginsaldo per 1 juni 2007 was (blz. 60):
Postbank nr. [002] € 0,00
Rabobank nr. [001] € 998,62- (negatief).
Het beginsaldo van de zakelijke rekening nr. [003] van de eenmanszaak [A] , die door veroordeelde werd gedreven, bedroeg per 1 juni 2007:
€ 0,00 (blz. 60).
Uit het onderzoek is verder niet bekend geworden dat veroordeelde per 1 juni 2007 heeft beschikt over (legaal) contant geld (blz. 60).
Omtrent de herkomst van het bedrag van € 1.047.459,48 heeft veroordeelde geen aannemelijke verklaring gegeven. Van een legale bron voor de herkomst van voornoemd totaalbedrag van acht bijschrijvingen is gesteld noch gebleken. Ook is de hoogte van het bijgeschreven bedrag van € 1.047.459,48 niet verklaarbaar uit de van veroordeelde bekende inkomsten en het saldo op de privérekeningen van veroordeelde.
Gelet daarop is het hof van oordeel dat het bedrag van € 1.047.459,48 op de voet van het bepaalde in artikel 36e, derde lid (oud) Wetboek van Strafrecht als wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden vastgesteld.
Dat voornoemd bedrag na de storting op de zakelijke rekening in deelbedragen contant is opgenomen, danwel is overgeschreven naar privérekeningen ten name van veroordeelde doet er niet aan af dat het voordeel door veroordeelde is genoten op de momenten van bijschrijving - in de periode van 13 november 2007 tot en met 24 december 2007 - van voornoemd totaalbedrag op de zakelijke rekening met nummer [003] .
Kosten:
Op voornoemd voordeel zal het hof in mindering brengen de (geringe) kosten die veroordeelde heeft gemaakt voor de inschrijving van de eenmanszaak " [A] " bij de Kamer van Koophandel (€ 48,02) en de kosten verband houdende met de zakelijke rekening [003] en rekening nr. [001] ten bedrage van (€ 7 + € 2,67 + € 20,-- + € 2,84 + € 33,-- =) € 65,51.
Eveneens zal het hof een bedrag van € 1.000 in mindering brengen, nu aannemelijk is dat ook een deel van voornoemd gestort bedrag op een bankrekening van [betrokkene 1] is bijgeschreven en deze daarover heeft verklaard genoemd bedrag te hebben ontvangen voor het ter beschikking stellen van zijn bankrekening.
Waarmee het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op (€ 1.047.459,48 -/- € 48,02 -/- € 65,51 -/- € 1.000 =) € 1.046.345,95.
Het hof betrekt verder niet bij dit oordeel het voordeel, dat veroordeelde krachtens een in het rapport financieel onderzoek opgenomen kasopstelling (€ 12.684,70, blz. 69) zou hebben genoten."