“Het hof stelt bij de beoordeling van de vorderingen benadeelde partij voorop dat de concrete omstandigheden van het geval bepalend zijn voor de beantwoording van de vraag of er voldoende verband bestaat tussen een helingshandeling en de door de rechthebbende op het geheelde goed geleden schade dat kan worden aangenomen dat de rechthebbende door die helingshandeling rechtstreekse schade heeft geleden (Hoge Raad 24 maart 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD0985). In dit geval is een dergelijk rechtstreeks verband beginsel aanwezig tussen de heling en de schade die is ontstaan door het wegnemen van het voertuig zelf. Door zich op grote schaal en in min of meer georganiseerd verband schuldig te maken aan de bewezenverklaarde heling van gestolen voertuigen, heeft verdachte de diefstallen van die voertuigen immers in de hand gewerkt.
[…]
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
[…]
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu geen sprake is van rechtstreekse schade en de vordering voorts niet, althans onvoldoende, is onderbouwd.
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.450,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.700,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft een bedrag van € 5.100,- gevorderd, omdat hij drie weken niet heeft kunnen werken, nu zijn bedrijfsbus met daarin zijn gereedschappen was gestolen. Uit de bij de vordering gevoegde verklaring van een klant blijkt dat de benadeelde partij een week later dan afgesproken is begonnen. Het hof zal – evenals de rechtbank – de schade daarom waarderen op € 1.700,-. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Voor zover de vordering betrekking heeft op de overige gederfde inkomsten en de huur van een vervangende bedrijfsbus (te weten: € 850,-) verklaart het hof de benadeelde partij – evenals de rechtbank – niet-ontvankelijk in haar vordering, nu deze posten niet (voldoende) zijn onderbouwd en verdere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Het hof wijst – evenals de rechtbank – af het deel van de vordering (te weten: € 1.500,-) dat ziet op het aanbrengen van camera’s bij het bedrijfspand, alleen al omdat uit het strafdossier blijkt dat er al camera’s bij het bedrijfspand van de benadeelde partij hingen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
[…]
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu geen sprake is van rechtstreekse schade. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, wegens onvoldoende onderbouwing van de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.100,72. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 334,72. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 207,84. Het hof is van oordeel dat de gederfde inkomsten, alsmede de reiskosten voor het doen van aangifte, voor toewijzing in aanmerking komen, nu dit deel rechtstreekse schade betreft. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[…]
Voor het overige (te weten: € 1.866,-) kan de benadeelde partij niet in haar vordering worden ontvangen. Het gedeelte van de vordering dat ziet op de aanschaf van de alarminstallatie (€ 1.666,-) kan niet worden aangemerkt als rechtstreekse schade. Dat geldt ook voor het gedeelte dat ziet op de goederen die zich in het weggenomen voertuig bevonden (€ 200,-). Daarvan acht het hof onvoldoende gebleken dat verdachte de beschikking heeft gekregen over deze zich los in de auto bevindende goederen.
Vordering van de benadeelde partij [A] BV
[…]
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu geen sprake is van rechtstreekse schade en de vordering voorts onvoldoende is onderbouwd.
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.456,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.956,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof zal – evenals de rechtbank – de vordering toewijzen voor zover deze ziet op de huur voor een vervangende auto (te weten: € 1.185,-). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk ten aanzien van het overige deel van de vordering (te weten: € 6.271,-). Voor zover het ziet op het verschil dagwaarde/werkelijke waarde van de auto overweegt het hof dat de vordering (te weten: € 4.500,-) niet dan wel onvoldoende is onderbouwd en verdere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Voor zover het ziet op de gereedschappen die in het voertuig lagen (te weten: € 1.771,-) is het hof van oordeel dat deze schade niet als rechtstreekse schade kan worden aangemerkt, nu onvoldoende is gebleken dat verdachte de beschikking heeft gekregen over deze zich los in de auto bevindende goederen. De benadeelde partij kan de vordering voor deze delen aanbrengen bij de burgerlijke rechter.”