“De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit, omdat niet kan worden uitgesloten dat de in de tenlastelegging genoemde vermogensbestanddelen een legale herkomst hebben en een criminele herkomst geenszins als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. Daartoe is aangevoerd dat gezien het dossier - hoewel de verdachte langdurig en intensief onderwerp van onderzoek is geweest - geen rechtstreeks verband kan worden gelegd met een concreet misdrijf alsmede dat de plausibele en verifieerbare verklaring van de verdachte - afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 15 januari 2014 - een eventueel vermoeden van witwassen weerlegt. Volgens die verklaring handelde de verdachte in de periode van 2005 tot en met 2007 voornamelijk in horloges. De horloges die bij de doorzoekingen zijn aangetroffen in de woningen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] waren niet van de verdachte; hij had deze in consignatie van [betrokkene 3] . De opbrengst van de verkoop was, behoudens een commissie voor de verdachte, bestemd voor [betrokkene 3] , die in die tijd in Dubai woonachtig was en wiens bedrijf aldaar was gevestigd. Deze verklaring vindt steun in de tijdens de doorzoeking in 2006 aangetroffen
commercial licensevan de Verenigde Arabische Emiraten op naam van de verdachte, een overgelegde schriftelijke verklaring, inclusief kopie paspoort, van 30 november 2012 van [betrokkene 3] als managing partner van [A] , een schriftelijke verklaring van [betrokkene 3] van 4 juli 2012 betreffende de horloges die zijn afgeleverd bij de verdachte en in een accountantsrapport betreffende [A] over 2013 waarin het verlies in de vorm van aan de verdachte in consignatie gegeven horloges Wordt verantwoord in de jaarrekeningen. Voorts is aangevoerd dat zowel het in 2006 als het in 2007 aangetroffen geld afkomstig was van reeds verkochte horloges en dat dit bestemd was voor [betrokkene 3] .
De verdediging heeft derhalve niet bestreden dat de verdachte het geld en de horloges in de woningen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] voorhanden heeft gehad, maar wel dat dit geld en deze horloges van misdrijf afkomstig zijn.
Voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en b, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf’, is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp “uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Tegen deze achtergrond, komt het hof tot de volgende overwegingen en conclusie.
- In de zaak met parketnummer 15-500606-05:
In de woning van de medeverdachte [betrokkene 1] , de moeder van kinderen van de verdachte, aan de [a-straat 1] te [plaats] zijn bij een doorzoeking op 5 april 2006, in de keuken 7 horloges en het paspoort van de verdachte gevonden en in de slaapkamer 14 horloges en - in kleine coupures - een contant geldbedrag van ruim € 110.000. Dit geld lag op drie plaatsen in deze slaapkamer. Ongeveer € 38.000,- lag in een kledingkast, in een dekbed verpakt in een plastic hoes, ruim € 70.000,- in een plastic tas in een kledingkast en 57 briefjes van € 50,- (€ 2.850,-) lagen met de 14 horloges in een lade van een andere kast. De gezamenlijke waarde van de 21 horloges was ongeveer € 72.345,-.
Van de verdachte is bij de Belastingdienst over de jaren 2001 tot en met 2005 geen inkomen bekend, terwijl de Belastingdienst - op basis van het gegeven dat de verdachte in de gemeentelijke basisadministratie bijna onafgebroken tot 27 december 2007 op een adres in Nederland ingeschreven is geweest en hij in Nederland bij de medeverdachte [betrokkene 1] drie door hem erkende kinderen heeft waarvan de jongste op [geboortedatum] 2006 is geboren - tot de voorlopige conclusie is gekomen dat de verdachte ten minste tot 2008 in Nederland woonachtig is geweest en derhalve voor zijn wereldinkomen in Nederland belastingplichtig was.
Het over de jaren 2001 tot en met 2005 bij elkaar opgetelde bij de Belastingdienst bekende inkomen van medeverdachte [betrokkene 1] bedraagt in totaal € 82.000,- (gedeeld door vijf is dat € 16.400,- per jaar). Uit bankafschriften van de medeverdachte [betrokkene 1] volgt dat zij in de periode van 1 juli 2004 tot en met 6 januari 2006 maandelijks aan vaste lasten (exclusief onder meer: telefoonkosten, kosten voor levensmiddelen en kleding en afbetalingen voor een auto) ruim € 1.500,- van haar ABN-AMRO rekening met nummer [001] heeft betaald. Voorts volgt uit bankafschriften van de Fortisbank rekening met nummer [002] dat de medeverdachte [betrokkene 1] maandelijks € 958,76 huur betaalde voor een niet door haar bewoonde woning aan het [b-straat 1] en voor die woning € 46,73 per maand aan energiekosten betaalde.
In het op 3 oktober 2017 uitgesproken arrest in de zaak tegen de medeverdachte [betrokkene 1] onder parketnummer 23-006369-08 is het hof gemotiveerd tot het oordeel gekomen dat het van de medeverdachte bij de Belastingdienst bekende inkomen - ook indien daarbij wordt opgeteld wat de medeverdachte aan inkomsten stelt te hebben gehad, voor zover die stellingen niet als onaannemelijk terzijde zijn geschoven - geen verklaring biedt voor de vermogenstoename van de medeverdachte, voor haar uitgavenpatroon en het overigens kunnen voorzien in haar levensonderhoud en dat van haar kinderen op de wijze zoals zij dat deed. Dat oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde motivering dienen als hier ingelast te worden beschouwd. Een kopie van het arrest is aan dit arrest gehecht (zie bijlage).
In het licht van het bovenstaande is het hof van oordeel dat de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Het hof acht daarvoor in het bijzonder redengevend het ontbreken van enige aanwijzing die duidt op een legale herkomst van dit geld met daarbij het gegeven dat de uitgaven van de medeverdachte [betrokkene 1] , structureel de tegenover de Belastingdienst verantwoorde inkomsten van haarzelf en de verdachte aanmerkelijk hebben overschreden. Mitsdien mag van de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring worden verlangd over de herkomst van het geld en de waardevolle horloges.
De verdachte heeft zich wat betreft de herkomst van het geld en de horloges tot aan de terechtzitting in hoger beroep van 15 januari 2014 op zijn zwijgrecht beroepen. Door zijn raadsvrouw is ter terechtzitting in hoger beroep van 10 december 2012 voor het eerst de voormelde [betrokkene 3] opgevoerd. De verdachte heeft op 15 januari 2014 verklaard dat hij
commercial brokeris, intermediair tussen bedrijven. Ook heeft hij verklaard dat hij handelde in horloges. Volgens de verdachte was het aangetroffen geld afkomstig van de verkoop van horloges van [betrokkene 3] , horloges die de verdachte in consignatie had gekregen. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij geen administratie bijhoudt, omdat hij in Dubai woont en het daar niet nodig is een gedetailleerde administratie bij te houden. Volgens de verdachte gaat het in Dubai heel anders dan hier in Nederland en staat de vertrouwensrelatie centraal en is dat het uitgangspunt voor handelen. Volgens de verdachte werd bij de verkoop van de horloges geen gebruik gemaakt van een bon noch van officiële fabriekscertificaten. Over zijn cliënten wilde de verdachte verder niet verklaren.
Naar het oordeel van het hof is deze - in een zeer laat stadium - afgelegde verklaring kwestieus, omdat het op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is dat het in Dubai niet nodig zou zijn voor de gestelde bedrijfsvoering en voor een eventuele belastingplicht in Dubai enige controleerbare administratie bij te houden. Ook is het niet aannemelijk dat een bonafide handelaar in horloges in de prijsklasse waarvan hier sprake is zou werken zonder bon of echtheidscertificaat.
Zo beschouwd, kan worden geoordeeld dat het hof de verdachte, met de beslissing tot toewijzing van het verzoek de door hem opgevoerde [betrokkene 3] (van wie de verdediging een schriftelijke verklaring en een kopie van een paspoort heeft overgelegd) als getuige te horen, het voordeel van de twijfel heeft gegund.
Het in dat verband door de raadsheer-commissaris opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 25 januari 2017 houdt onder meer in dat de verdediging hem niet kon voorzien van contactgegevens van de getuige en dat de Zuid-Koreaanse autoriteiten hebben laten weten dat het paspoortnummer ongeldig bleek te zijn en dat de Koreaanse naam op het paspoort (het hof begrijpt: de door de verdediging in het geding gebrachte kopie) in het Koreaans HONG-Gil-Dong luidt, hetgeen de naam is van een fictieve persoon die vaak wordt gebruikt in voorbeeldformulieren, zodat de Koreaanse autoriteiten geen gevolg kunnen geven aan het door de Nederlandse autoriteiten gedaan verzoek tot het verlenen van rechtshulp.
Gelet op het vorenstaande is de verdachte naar het oordeel van het hof er niet in geslaagd de van hem verlangde concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven over de herkomst van het geld en de waardevolle horloges. Het hof is in het licht van al het vorenstaande van oordeel dat het niet anders kan dan dat de in de bewezenverklaring vermelde geldbedragen en horloges uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte daarvan wetenschap had. In de zaak tegen de medeverdachte [betrokkene 1] heeft het hof in het eveneens op 3 oktober 2017 uitgesproken arrest (met parketnummer 23-006369-08) vastgesteld dat zij wetenschap had van de aanwezigheid van deze geldbedragen en horloges en dat zij over dit geld ook kon beschikken en dat zij wist dat dit ging om voorwerpen met een - middellijk of onmiddellijk - misdadige herkomst. Gezien de hier als herhaald en ingelast te beschouwen bewijsvoering in haar zaak, is het hof van oordeel dat de verdachte dit geld en de horloges tezamen en in vereniging met [betrokkene 1] voorhanden heeft gehad.
- In de zaak met parketnummer 15-840035-07
In de woning van [betrokkene 1] aan de [a-straat 1] te [plaats] zijn op 27 november 2007 aangetroffen: in de keuken een bedrag van 1.197 US dollar, in het washok - in kleine coupures - een bedrag van € 9.700. Op diezelfde dag werd een doorzoeking verricht in de woning aan de [c-straat 1] te [plaats] , bewoond door de vriendin van de verdachte [betrokkene 2] . Na het binnentreden werd gezien dat de verdachte via het zolderraam de woning ontvluchtte. Na een achtervolging werd de verdachte aangehouden. In de woonkamer werd een horloge met opdruk Audemars Piquet (het hof begrijpt: Audemars Piguet) en een bedrag van € 500 aangetroffen, in de slaapkamer op de eerste etage - in kleine coupures - een bedrag van € 16.960,- in de keuken een originele doos van een horloge Audemars Piguet “End of Days” 150/500 (zonder horloge), op de vluchtroute van de verdachte in het fietsenhok € 300,- en in de broekzak van de verdachte een horloge van het merk Audemars Piguet. De waarde van voormelde Audemars Piguet horloges is door een juwelier geschat op € 77.000,- wat betreft het horloge Audemars Piguet Rubens Barrichello Platina 091/150 en op € 22.000,- wat betreft het horloge Audemars Piguet Alinghi Carbon 76/1300.
Mede tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is vastgesteld, te weten dat de verdachte zich op 5 april 2006 heeft schuldig gemaakt aan witwassen van een groot contant geldbedrag in kleine coupures en een aantal zeer waardevolle horloges, is het hof van oordeel dat ook de in de onderhavige zaak door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Het hof acht daarvoor in het bijzonder redengevend dat de verdachte opnieuw in het bezit bleek van een aanmerkelijk contant geldbedrag in kleine coupures en twee buitengewoon waardevolle horloges, terwijl opnieuw enige aanwijzing die duidt op een legale herkomst van dit geld en deze horloges ontbreekt. Mitsdien mag van de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring worden verlangd voor de herkomst van het geld en de waardevolle horloges.
De verdachte heeft ten aanzien van dit feit geen andere dan de hierboven besproken verklaring gegeven. Mitsdien is het hof op de gronden zoals hiervoor vermeld van oordeel dat de verdachte er niet in is geslaagd de van hem verlangde concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven over de herkomst van het geld en de waardevolle horloges. Het hof is in het licht van al het vorenstaande van oordeel dat het niet anders kan dan dat de in de bewezenverklaring vermelde geldbedragen en horloges uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte daarvan wetenschap had.”