Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Slotsom
5.Beslissing
9 januari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 januari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne en er was een verbeurdverklaring uitgesproken van een inbeslaggenomen geldbedrag. Het Hof had geoordeeld dat het geldbedrag geheel of grotendeels was verkregen door middel van het bewezenverklaarde feit. De Hoge Raad oordeelde echter dat dit oordeel niet begrijpelijk was, omdat het Hof geen nadere motivering had gegeven voor de verbeurdverklaring, terwijl het enkel het aanwezig hebben van verdovende middelen had bewezen verklaard. Dit leidde tot de conclusie dat de bestreden uitspraak niet aan de wettelijke eisen voldeed.
De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag, zodat deze in zoverre opnieuw kon worden berecht en afgedaan. Voor het overige werd het beroep van de verdachte verworpen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij verbeurdverklaringen, vooral wanneer de basis voor de verbeurdverklaring niet voldoende is onderbouwd.