18. De steller van het middel betoogt dat uit de tot het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte van 30 november 2016 volgt dat hij uitdrukkelijk aangeeft dat er geen sprake is geweest van vleselijke gemeenschap, terwijl het hof dat deel van zijn verklaring heeft weggelaten waardoor die verklaring een ruimere strekking heeft gekregen dan die in werkelijkheid had. Deze klacht faalt. Gezien ’s hofs bewijsmotivering heeft het die verklaring gebezigd voor zover die inhoudt dat de verdachte met zijn dochters (de aangeefster en haar zus) onder de douche is geweest, dat zijn handen toen misschien wel eens op de verkeerde plaatsen hebben gezeten en dat hij en zijn dochters elkaar hebben gewassen. Het hof heeft verdachtes verklaring zodoende niet in de door de steller veronderstelde zin tot het bewijs gebezigd. Van denaturering van die verklaring is dan ook geen sprake.
19. Het eerste middel faalt in al zijn onderdelen.
20. Het
tweede middelklaagt over de strafmotivering van het hof.
21. Het hof heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd (onderstreept in het origineel):
“
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdediging heeft verzocht om te volstaan met een andersoortige straf dan oplegging van onvoorwaardelijke gevangenisstraf alsmede een taakstraf. Daartoe heeft de raadsman in het bijzonder op de persoonlijke omstandigheden van verdachte gewezen, dat verdachte 72 jaar oud is, dat hij verschillende medische en ernstige lichamelijke klachten heeft en hij vanwege deze klachten niet detentiegeschikt is. Ook heeft de raadsman aangevoerd dat wanneer verdachte een gevangenisstraf opgelegd krijgt de vrouw van verdachte, die geen eigen inkomsten heeft en afhankelijk is van het inkomen van verdachte, de woning waarin zij verblijft niet kan betalen. Ook is betoogd dat zij geen verstand van zaken heeft ten aanzien van het voeren van een huishouden. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat vanwege voornoemde medische en lichamelijke klachten de verdachte evenmin in staat is een taakstraf te verrichten.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat verdachte zich gedurende een periode van ruim zes jaren schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik van zijn dochter. Zij was bij de aanvang van het bewezenverklaarde seksueel misbruik nog maar zes jaar oud. Het misbruik heeft hieruit bestaan dat verdachte met zijn penis in de vagina van zijn dochter is binnengedrongen. Het misbruik heeft bovendien plaatsgevonden in en rond de woning waarin zij beiden verbleven, waardoor voor de dochter geen sprake meer was van een veilige en vertrouwde omgeving, wat een eigen woning wel zou moeten zijn. Het vertrouwen dat zij als kind in haar vader mocht stellen en de veiligheid die zij van hem mocht verwachten, heeft verdachte op een buitengewoon ernstige wijze beschaamd en veronachtzaamd.
Verdachte heeft op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van aangeefster geschonden. Hierdoor heeft verdachte een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het is algemeen bekend dat jonge misbruikslachtoffers lange tijd op diverse vlakken ernstige gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hen is aangedaan. Ook in dit geval heeft, blijkens de ter terechtzitting in hoger beroep voorgelezen slachtofferverklaring, het misbruik een enorme impact gehad op het leven van zijn dochter. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk niet stilgestaan en heeft zijn eigen lustgevoelens en de bevrediging daarvan vooropgesteld. Hoewel het bewezen verklaarde geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden, ondervindt het slachtoffer hiervan nog steeds de gevolgen. Dit rekent het hof de verdachte dan ook zwaar aan.
Daarnaast rekent het hof, met de rechtbank, het de verdachte ook zwaar aan dat hij zowel in zijn verklaringen bij de politie, ter terechtzitting in eerste aanleg alsmede ter terechtzitting in hoger beroep geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen en kennelijk geen oog heeft voor de impact en de gevolgen die zijn handelen hebben gehad.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte, blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 25 januari 2019, niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Daarnaast heeft het hof acht geslagen op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken omtrent de persoon van verdachte.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof acht een gevangenisstraf zoals door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd in deze passend en geboden. Daarmee komt het hof, met een mindere bewezenverklaring dan waarvan de rechtbank bij de strafoplegging en de advocaat-generaal bij de vordering zijn uitgegaan, tot een zwaardere straf dan aan de verdachte in eerste aanleg is opgelegd. Het vorenoverwogene echter in acht nemend en alles overziend doet naar het oordeel van hof de straf zoals deze door de rechtbank is opgelegd recht aan de ernst van het thans bewezen verklaarde en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer. Aldus zal het hof aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden met aftrek van voorarrest opleggen.”
22. Het middel klaagt dat de straftoemeting onbegrijpelijk is en dat de strafmotivering de opgelegde straf niet kan dragen.
23. De steller van het middel klaagt meer in het bijzonder dat het hof het de verdachte zwaar aanrekent dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en dat hij geen oog heeft voor de impact en de gevolgen die zijn handelingen hebben gehad, terwijl de verdachte wel degelijk zijn verantwoordelijkheid zou hebben genomen door te erkennen dat hij dingen heeft gedaan die hij niet had moeten doen en dat hij daar spijt van zou hebben, maar dat hij de tenlastegelegde handelingen betwist.
24. Uit het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg blijkt dat de verdachte zich toen op zijn zwijgrecht heeft beroepen dan wel heeft verklaard zich weinig te herinneren. Nadat de benadeelde partij ter terechtzitting in eerste aanleg haar schriftelijke slachtofferverklaring had voorgelezen, heeft de verdachte verklaard dat hij die verklaring van te voren had moeten lezen om er goed op te kunnen reageren en dat hij er niets op te zeggen heeft. Als de oudste rechter daarop aangeeft dat hij geen enkele compassie in de reactie van de verdachte voelt, heeft de verdachte geantwoord: “Je zal dat ook nooit aan mij zien. Er is niemand die weet hoe ik mij van binnen voel. Waarom hebben mijn dochters mij dit nooit eerder verteld? Ik hoor het nu pas. Ze zijn er nooit bij mij mee gekomen. Ze hadden er eerder mee moeten komen”. Ter terechtzitting van het hof heeft de verdachte zich vervolgens volledig op zijn zwijgrecht beroepen. Het slachtoffer heeft ter terechtzitting opnieuw haar slachtofferverklaring voorgelezen. Gelet op het voorgaande acht ik het niet onbegrijpelijk dat het hof heeft overwogen dat de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en dat hij geen oog heeft voor de impact en de gevolgen die zijn handelingen hebben gehad.
25. Voor zover wordt geklaagd dat het hof in zijn strafmotivering tot uitdrukking heeft gebracht dat het bij de strafoplegging ten nadele van de verdachte meeweegt dat de verdachte de vleselijke gemeenschap met de aangeefster ontkent, is het gebaseerd op een verkeerde lezing van het arrest.
26. Voorts wordt door de steller van het middel geklaagd dat het hof geen rekening heeft gehouden met tijdsverloop en de opportuniteit in de zin van straffen en dat het hof voorbij is gegaan aan het verweer dat de verdachte niet detentiegeschikt zou zijn en ook geen taakstraf zou kunnen uitvoeren. De strafoplegging wekt derhalve verbazing en is zonder nadere motivering niet begrijpelijk, aldus het middel.
27. Bij de beoordeling van deze klacht dient te worden vooropgesteld dat de feitenrechter bij de strafoplegging – uiteraard binnen de wettelijke grenzen − vrij is in de keuze van de straf en in de waardering van de factoren die hij daartoe van belang acht. Deze afweging is aan de feitenrechter voorbehouden.
28. Het hof heeft uitgebreid gemotiveerd dat en waarom het de opgelegde gevangenisstraf passend en geboden acht en waarom het tijdsverloop in deze zaak niet maakt dat een andere straf zou moeten worden opgelegd. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. De aard en hoogte van de opgelegde straf wekt ook niet die verbazing die nodig is om de strafoplegging onbegrijpelijk te noemen. Daarbij neem ik in aanmerking dat de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep heeft gevorderd dat het hof het vonnis in eerste aanleg zal bevestigen en dat de verdachte in eerste aanleg is veroordeeld tot dezelfde straf als door het hof is opgelegd.
29. Het tweede middel faalt ook.
30. Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met een aan art. 81 RO ontleende motivering.
31. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
32. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.