I. Het betrekking tot de bewijsmotivering.
Middel.
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid met zich meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 350, 359 en 415 SV geschonden omdat het hof namens rekwirant gevoerde verweer, kort samengevat inhoudende dat voor een bewezenverklaring onvoldoende bewijs voor handen is, ten onrechte, althans op gronden die de verwerping niet kunnen dragen, heeft verworpen.
Toelichting.
Het door het hof gebezigde bewijs bestaat uit 9 middelen. Feitelijk echter beperkt de kern van het bewijs zich tot:
1. de verklaring van de kinderen;
2. de aangifte/verklaring van de moeder van [betrokkene 1];
3. de aangifte/verklaring van [betrokkene 2];
4. een rapport van deskundige Dr R. Bullens.
De bewijsmiddelen 2 tot en met 4 hebben een gemeenschappelijke bron, namelijk de verklaringen van de kinderen zelf.
In appèl heeft rekwirant van cassatie daarom bepleit dat onvoldoende bewijs voor handen was om tot een bewezen verklaring te komen nu naast de verklaringen van de kinderen zelf geen voldoende betrouwbaar steunbewijs aanwezig was.
Ten aanzien van de bewijsmiddelen heeft rekwirant hierbij een beroep gedaan op een in het NJB van 1993 nummer 232 gepubliceerd artikel van Koppen, Crombay en Wagenaar.
Daarbij heeft rekwirant in cassatie gesteld dat, verkort weergegeven:
a. de aangifte/verklaring van de ouders en/of verzorgers geheel de auditu zijn en als zodanig onbruikbaar.
b. door ouders/verzorgers waargenomen gedragsveranderingen niets bewijzen.
c. de mening van de deskundige te respecteren valt doch eveneens geen bewijskracht valt toe te kennen.
De wetenschap van de psychologie kan immers niet in staat worden geacht verklaringen als waar of onwaar te kwalificeren.
Het hof heeft dit verweer verworpen door te wijzen op het feit dat het verklaringen betreft van twee kinderen, die los van elkaar in hoge mate vergelijkbare ervaringen met rekwirant vertellen.
Steunbewijs heeft het Hof ontleend aan de vorm van de verklaringen van de beide moeders omtrent de door hen waargenomen ongebruikelijke sexuele activiteit van de kinderen.
Voor rekwirant is dit onbegrijpelijk.
1. Het hof gaat in de motivering geheel voorbij aan de medegedeelde wetenschap van rekwirant in cassatie dat de kinderen zeer veel met elkaar omgingen, bij elkaar logeerden etc.
De vraag is of terecht gesproken wordt van verklaringen die los van elkaar staan.
2. Uit de aangiften van de ouders/verzorgers zelf blijkt dat zij reeds uitvoerig met elkander gesproken hadden over een en ander alvorens aangifte werd gedaan.
3. De overweging van het hof dat de verklaringen van beide kinderen los van elkaar staan en over in hoge mate vergelijkbare ervaringen reppen is innerlijk tegenstrijdig met het bewezenverklaarde.
Immers sexueel binnendringen is slechts ten aanzien van een van de kinderen ten laste gelegd.
Afgezien van de uitleg met betrekking tot het begrip sexueel binnendringen kan rekwirant niet anders dan constateren dat slechts de verklaring van [betrokkene 1] ziet op het delict zoals strafbaar gesteld bij art. 244 Sr.
Rekwirant kan erkennen dat het voor hem onmogelijk is met zekerheid te concluderen dat de door het hof geconstateerde onderlinge consistentie in de verklaringen van de kinderen veroorzaakt wordt door de intensieve omgang met elkaar.
Anderzijds meent rekwirant dat het tevens onmogelijk is stellig te concluderen dat de onderlinge consistentie slechts en uitsluitend verklaarbaar is door aan te nemen dat hij schuldig is. Hij stelt immers onschuldig te zijn!!
Rekwirant is om de bovengenoemde redenen dan ook van mening dat uit de gebezigde bewijsmiddelen ten onrechte de overtuiging is geput om te komen tot een bewezenverklaring zoals in het bestreden arrest van het hof is geformuleerd. Het wettelijk bewijs schiet tekort om aan een overtuiging toe te kunnen komen.