ECLI:NL:PHR:2020:1147

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
19/02779
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot aanhouding in strafzaak met betrekking tot aanwezigheidsrecht verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan over de afwijzing van een verzoek tot aanhouding van de behandeling van een strafzaak. De verdachte was eerder door het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder wederrechtelijk binnendringen en mishandeling. Het cassatieberoep werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. A.A. Franken. Het verzoek tot aanhouding werd gedaan omdat de verdachte zelf zijn verhaal wilde doen, maar hij was niet ter zitting aanwezig. De raadsvrouw van de verdachte verklaarde dat zij geen contact met hem kon krijgen, ondanks dat hij had aangegeven aanwezig te willen zijn. Het hof heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen concrete informatie was over de reden van afwezigheid van de verdachte. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere uitspraken en concludeerde dat het hof niet onbegrijpelijk had geoordeeld. De afwijzing van het verzoek tot aanhouding werd als rechtmatig beschouwd, omdat de raadsvrouw niet voldoende had onderbouwd waarom de verdachte niet aanwezig kon zijn. De Hoge Raad oordeelde dat de belangen van de verdachte niet voldoende waren afgewogen en dat het hof niet tot een belangenafweging was gehouden, gezien de omstandigheden van de zaak. De conclusie van de Procureur-Generaal strekte tot verwerping van het beroep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer19/02779
Zitting6 oktober 2020

CONCLUSIE

A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.
1. De verdachte is bij arrest van 5 juni 2019 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens 1. “in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen”, 2. “mishandeling”, 3. “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen” en 4. “in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf weken, waarvan drie weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel
3.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
3.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“De verdachte genaamd:
(…)
is, hoewel behoorlijk gedagvaard, niet ter terechtzitting aanwezig.
Als raadsvrouw van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. C.M.M. Mikkers, advocaat te Heeze, die verklaart uitdrukkelijk door verdachte gemachtigd te zijn de verdediging te voeren.
De raadsvrouw verklaart:
Cliënt heeft mij gisteren gemaild dat hij vandaag zou komen. Ik heb hem zojuist gebeld, maar ik kreeg geen contact met hem. Zijn vriendin, [betrokkene 1], vertelde mij zojuist per telefoon dat hij wel van huis was vertrokken. Ze wonen niet samen. Ik ben eventueel wel gemachtigd, maar de reden van het appel was dat hij graag zelf zijn verhaal wilde doen. Om die reden doe ik het toch het verzoek de zaak aan te houden.
Na een korte onderbreking van het onderzoek deelt de voorzitter mede dat het onderzoek wordt onderbroken tot 10.30 uur.
De advocaat-generaal en de raadsvrouwe gaan hiermee akkoord.
Om 10.30 uur wordt het onderzoek voortgezet.
De raadsvrouw verklaart:
Ik heb geen contact meer met hem kunnen krijgen, hij neemt zijn mobiele telefoon niet op.
Zijn vriendin krijgt ook geen contact met hem en dat vindt zij heel vreemd. Hij was vanochtend op weg naar het Paleis van Justitie. Ik verzoek nogmaals om aanhouding.
De advocaat-generaal vordert afwijzing van het verzoek, omdat dit onvoldoende onderbouwd is.
Na een korte onderbreking van het onderzoek deelt de voorzitter mede dat het onderzoek wordt onderbroken tot 15.30 uur.
Om 15.30 uur wordt het onderzoek voortgezet.
De raadsvrouw verklaart:
Ik heb geen contact kunnen krijgen met cliënt en ik handhaaf mijn aanhoudingsverzoek.
De advocaat-generaal vordert andermaal afwijzing van het verzoek.
De voorzitter deelt na kort beraad mede dat het hof het verzoek afwijst, omdat er geen informatie is verschaft dat verdachte niet in staat was om naar de terechtzitting te komen.”
3.3.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het onderhavige verzoek verband houdt met het aanwezigheidsrecht van de verdachte dat in artikel 6, derde lid onder c, EVRM is gewaarborgd. Volgens vaste rechtspraak - waarbij ter vergelijking wordt verwezen naar HR 30 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:2020, NJ 2019/287 en HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:669, NJ 2019/289 - zou het hof in zo’n geval bij de beoordeling van het verzoek een belangenafweging moeten maken. Uit de motivering van de afwijzing van het verzoek blijkt niet dat zo een afweging is gemaakt. De afwijzing zou ook overigens ontoereikend zijn gemotiveerd, in aanmerking genomen dat de raadsvrouw van de verdachte naar voren heeft gebracht dat de verdachte haar de dag voor de zitting per e-mail had bericht aanwezig te zullen zijn en de verdachte graag zelf zijn verhaal wilde doen.
3.4.
Uit het door de Hoge Raad ontwikkelde beoordelingskader voor aanhoudingsverzoeken gedaan met het oog op de effectuering van het aanwezigheidsrecht van de verdachte volgt dat de feitenrechter een dergelijk verzoek tot aanhouding op een drietal gronden kan afwijzen: 1. door of namens de verdachte is niet (concreet) vermeld waarop het verzoek tot aanhouding van de behandeling steunt [1] , 2. de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid is niet aannemelijk en 3. als genoemde twee gronden zich niet voordoen, dient de rechter alle bij de aanhouding van het onderzoek betrokken belangen te hebben afgewogen en van die afweging blijk te geven. [2]
3.5.
De gemachtigde raadsvrouw van de verdachte heeft het hof ter terechtzitting driemaal verzocht de behandeling van de strafzaak aan te houden, opdat de verdachte bij die behandeling aanwezig zou kunnen zijn. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte haar de dag voor de zitting heeft gemaild dat hij zou komen, dat de reden voor het appel is dat hij graag zelf zijn verhaal wilde doen [3] , dat de vriendin van de verdachte haar heeft medegedeeld dat de verdachte op de dag van de zitting van huis was vertrokken op weg naar het Paleis van Justitie en dat zij nadien allebei geen contact meer met de verdachte hebben kunnen krijgen. Het hof heeft dat verzoek - na het onderzoek tot tweemaal toe te hebben onderbroken teneinde de gemachtigde raadsvrouw in de gelegenheid te stellen contact met de verdachte op te nemen - afgewezen op de grond dat er géén informatie is verschaft dat verdachte niet in staat was om naar de terechtzitting te komen.
3.6.
De overweging van het hof houdt niet in dat er een afweging van belangen is toegepast, zodat dit de vraag oproept of de overweging zo gelezen kan worden dat daarin één van de hiervoor onder 3.4 genoemde afwijzingsgronden besloten ligt, in welk geval het hof niet tot een belangenafweging gehouden was. Ik meen dat daarvan in het onderhavige geval sprake is. De zaak vertoont namelijk grote parallellen met de casus in het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1172. In deze zaak had de gemachtigde raadsman van de verdachte aan het hof medegedeeld dat hij niet wist waarom de verdachte niet ter terechtzitting is verschenen, dat hij de verdachte die ochtend niet had kunnen bereiken en de verdachte hem eerder had laten weten graag aanwezig te willen zijn bij de behandeling ter terechtzitting. Het hof wees het verzoek af omdat er door de raadsman geen gronden waren aangegeven die tot toewijzing van het verzoek dienden te leiden. Daarbij nam het hof in aanmerking dat een verdachte die aanwezig wil zijn bij de behandeling van zijn strafzaak voor zijn advocaat bereikbaar moet zijn. De Hoge Raad oordeelde dat het hof hiermee als zijn oordeel tot uitdrukking had gebracht dat niet concreet de omstandigheid is aangevoerd die ten grondslag ligt aan het verzoek dat namens de verdachte, die weet heeft van de zitting, is gedaan tot aanhouding van het verzoek ter terechtzitting, zodat dit verzoek moet worden afgewezen. Dat oordeel was volgens de Hoge Raad niet onbegrijpelijk, omdat de raadsman uitsluitend had gesteld dat hij niet wist waarom de verdachte niet op de terechtzitting is verschenen maar dat de verdachte heeft aangegeven graag aanwezig te willen zijn op de terechtzitting. [4]
3.7.
In de onderhavige zaak was de verdachte eveneens op de hoogte van de zitting, heeft de verdachte zijn raadsvrouw gemachtigd de verdediging te voeren en is het verzoek (enkel) gestoeld op het door de verdachte kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht (het zelf zijn verhaal willen doen). Anders dan in de onder 3.6 genoemde zaak is de raadsvrouw tweemaal in de gelegenheid gesteld om contact met de verdachte op te nemen, maar bleek de verdachte niet bereikbaar voor zijn raadsvrouw (en zijn vriendin). Tegen deze achtergrond begrijp ik de overweging van het hof dat géén informatie is verschaft dat verdachte niet in staat was om naar de terechtzitting te komen zó, dat het hof daarmee tot uitdrukking heeft gebracht dat niet concreet de omstandigheid is aangevoerd die ten grondslag ligt aan het verzoek dat namens de verdachte, die weet heeft van de zitting, is gedaan tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting, zodat het verzoek moet worden afgewezen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk.
3.8.
Het middel faalt en kan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering worden afgedaan.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoten

1.Zie bijv. HR 30 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1172 en HR 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:769.
2.O.a. HR 12 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1737.
3.De verdachte is in eerste aanleg bij verstek veroordeeld.
4.Vgl. HR 10 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:398, waarin de gemachtigde raadsman een beroep deed op mogelijke miscommunicatie en het door de verdachte willen uitoefenen van het aanwezigheidsrecht. Zie voor andere mogelijke oorzaken voor afwezigheid bijv. HR 30 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:2020 (persoonlijke omstandigheden en problematiek), HR 4 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2229 (datumvergissing), HR 12 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1737 (vermoedelijke uitzetting).