ECLI:NL:HR:2018:2229

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
3 december 2018
Zaaknummer
17/01397
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot aanhouding in hoger beroep en de afweging van belangen bij aanwezigheidsrecht

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij de verdachte niet is verschenen op de zitting. De verdachte had zich vergist in de datum van de behandeling van zijn hoger beroep. De advocaat van de verdachte, mr. S. Ettalhaoui, verzocht het hof om de behandeling van de zaak aan te houden, zodat de verdachte alsnog aanwezig kon zijn. Het hof wees dit verzoek af, met de overweging dat de vergissing voor rekening van de verdachte kwam, aangezien hij voorafgaand aan de zitting op de hoogte was gesteld van de datum. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het verzoek tot aanhouding is afgewezen. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en benadrukt dat de rechter bij afwijzing van een aanhoudingsverzoek een belangenafweging moet maken tussen het aanwezigheidsrecht van de verdachte en het belang van een doeltreffende en spoedige berechting. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling.

Uitspraak

4 december 2018
Strafkamer
nr. S 17/01397
DAZ/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 7 maart 2017, nummer 23/002674-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S. Ben Tarraf, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2.1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen. Het houdt voorts het volgende in:
"Ter terechtzitting is aanwezig mr. S. Ettalhaoui, advocaat te Amsterdam, die desgevraagd verklaart door de verdachte niet uitdrukkelijk te zijn gemachtigd als advocaat de verdachte te verdedigen.
Mr. Ettalhaoui heeft vlak voor de zitting telefonisch contact gehad met de verdachte. De verdachte wenst aanwezig te zijn bij de behandeling van het hoger beroep, maar heeft zich vergist in de datum van het hoger beroep. De datum van heden, 7 maart 2017, is eerder door mr. Ettalhaoui aan de verdachte meegedeeld. Op grond van de wens van de verdachte verzoekt hij het hof het onderzoek te schorsen en aan te houden tot een latere datum, teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog op die latere datum bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn.
De advocaat-generaal verzet zich tegen het verzoek om aanhouding. De dagvaarding is rechtsgeldig betekend.
Het hof overweegt naar aanleiding van het verzoek het volgende.
De dagvaarding in hoger beroep lijkt op de door de wet voorgeschreven wijze betekend en de verdachte is blijkens een door de advocaat-generaal overgelegd SKDB-formulier thans niet gedetineerd. Mr. Ettalhaoui heeft de verdachte eerder medegedeeld dat de zitting in hoger beroep op 7 maart 2017 zou dienen. De vergissing van de verdachte in de zittingsdatum van het hoger beroep komt in dit geval voor zijn eigen rekening. Onder deze omstandigheden acht het hof geen termen aanwezig het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak toe te wijzen. Het verzoek wordt afgewezen. Het Hof verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte en de voorzitter beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan."
2.2.2.
De bestreden uitspraak houdt onder het kopje "Verzoek van de advocaat" onder meer het volgende in:
"Het verzoek van mr. Ettalhaoui om het onderzoek te schorsen en aan te houden tot een latere datum, teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn, wordt afgewezen nu de datum van de behandeling van het hoger beroep voorafgaand aan het uitroepen van de zaak in hoger beroep bij de verdachte bekend was."
2.2.3.
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep op de gronden dat door of namens de verdachte geen schriftuur houdende grieven is ingediend, geen mondelinge bezwaren tegen het vonnis zijn opgegeven en niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek van de zaak.
2.3.
Een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting kan ter terechtzitting worden gedaan door de verdachte of diens op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman. Ook de raadsman die niet is gemachtigd tot het voeren van de verdediging van de ter terechtzitting niet-verschenen verdachte, kan ter terechtzitting een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting doen voor zover dat verzoek wordt gedaan met het oog op de effectuering van het aanwezigheidsrecht van de verdachte of ten behoeve van het alsnog verkrijgen van de in art. 279, eerste lid, Sv bedoelde machtiging. Overeenkomstig art. 329 en 330 Sv wordt beslist op het verzoek nadat het openbaar ministerie daaromtrent is gehoord.
Nadat in voorkomende gevallen gelegenheid is geboden voor nadere toelichting of het overleggen van bewijsstukken, kan de rechter het verzoek reeds - dat wil zeggen: zonder dat tot de hierna weer te geven afweging van belangen wordt overgegaan - afwijzen op de grond dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is.
Indien zich niet het geval voordoet dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is geoordeeld, dient de rechter een afweging te maken tussen alle bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting betrokken belangen. Het gaat daarbij om het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn in art. 6, derde lid onder c, EVRM gewaarborgde aanwezigheidsrecht - waaronder het recht om zich in zijn afwezigheid ter terechtzitting door een daartoe uitdrukkelijk gemachtigde raadsman te doen verdedigen - en, kort gezegd, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting. Van deze afweging, waarbij de aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag gelegde gronden moeten worden betrokken, dient de rechter in geval van afwijzing van het verzoek blijk te geven in de motivering van zijn beslissing. In cassatie kan die motivering slechts op haar begrijpelijkheid worden getoetst. (Vgl. HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1934.)
2.4.
Het Hof heeft de afwijzing van het verzoek tot aanhouding met het oog op de effectuering van het aanwezigheidsrecht van de verdachte erop gegrond dat de vergissing van de verdachte in de zittingsdatum van het hoger beroep voor zijn eigen rekening komt en dat de datum van de behandeling van het hoger beroep voorafgaand aan het uitroepen van de zaak bij de verdachte bekend was, maar heeft niet geoordeeld dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is. Gelet hierop had het Hof bij zijn beslissing op het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak in zijn motivering blijk moeten geven van de afweging van belangen als hiervoor onder 2.3 vermeld.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 december 2018.