ECLI:NL:HR:2018:2020

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
17/00766
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de afwijzing van het aanhoudingsverzoek in een strafzaak wegens niet verschenen verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1984, was niet verschenen op de zitting in hoger beroep, en zijn niet-gemachtigde raadsvrouw, mr. F. van Baarlen, had een verzoek tot aanhouding ingediend. Dit verzoek werd door het Hof afgewezen, met de overweging dat de verdachte geen gebruik wenste te maken van zijn aanwezigheidsrecht. De Hoge Raad oordeelt dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek niet begrijpelijk is, omdat het Hof niet voldoende blijk heeft gegeven van een belangenafweging tussen het aanwezigheidsrecht van de verdachte en het belang van een doeltreffende en spoedige berechting. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeert dat de motivering van het Hof tekortschiet. De uitspraak van het Hof wordt vernietigd en de zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

30 oktober 2018
Strafkamer
nr. S 17/00766
LBS/MM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 8 februari 2017, nummer 23/004043-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft F. van Baarlen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt onder meer over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen. Het houdt voorts, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Als raadsvrouw van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. F. van Baarlen, advocaat te Amsterdam, die mededeelt ervan uit te gaan dat de verdachte weet dat zijn zaak vandaag ter zitting wordt behandeld omdat zij de zittingsdatum aan hem heeft doorgegeven. Tevens zegt zij dat zij niet uitdrukkelijk is gemachtigd als raadsvrouw de verdachte te verdedigen.
De raadsvrouw deelt desgevraagd mede:
Cliënt verkeert in moeilijke persoonlijke omstandigheden. Het is voor hem van belang ter zitting aanwezig te zijn. Cliënt heeft tegen de reclassering gezegd dat hij niet met hen in zee wil gaan, daarover hebben we verder geen informatie. Ik acht het van belang dat hij zijn omstandigheden in persoon kan toelichten. Bij de politierechter voelde hij zich niet gehoord. Ik zie meerdere redenen waarom cliënt hier ter zitting aanwezig dient te zijn en verzoek het hof de zaak aan te houden.
De voorzitter merkt op dat er wel een rapport is.
De raadsvrouw deelt mede:
Omdat de hoger beroep procedure nog loopt, wil cliënt niet meewerken aan reclasseringstoezicht. Maar dat is iets anders dan meewerken aan een rapport. Daarbij is kennelijk iets mis gegaan. Na het getuigenverhoor van [betrokkene 1] heb ik voor het laatst met hem gemaild. Toen heb ik hem ook nog even gesproken. Ik betwijfel ten zeerste dat het zijn eigen keuze is hier niet aanwezig te zijn. Hij is boos op alles en iedereen. Ik denk dat het met zijn problematiek te maken heeft.
De oudste raadsheer vraagt aan de raadsvrouw of zij over een telefoonnummer van de verdachte beschikt.
De raadsvrouw reageert als volgt:
Ik heb mijn cliënt al geprobeerd te bellen op zijn huisnummer en mobiele telefoonnummer. De kliniek heb ik nog niet gebeld. Wellicht kan het onderzoek kort worden onderbroken.
De voorzitter vraagt aan de raadsvrouw waarom zij denkt dat de verdachte van plan was naar de zitting te komen.
De raadsvrouw deelt mede:
Ik sta hem al jaren bij en het gaat nooit mis. Ik heb nu niet expliciet aan hem gevraagd mij te machtigen.
Gevraagd naar haar standpunt verklaart de advocaat-generaal als volgt:
Ik verzet mij tegen aanhouding van de zaak, de zaak dient te worden afgedaan. Dat is in het belang van het slachtoffer en de maatschappij, omdat de zaak al een tijd loopt. De verdachte gooit van alle kanten de deuren dicht, ook al heeft hij in eerste aanleg gekregen wat hij wilde. Nu de verdachte het laat afweten, is zijn kans verkeken.
Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraad in raadkamer.
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter mede dat de verdachte op de hoogte is van de zitting en zonder bericht niet is verschenen en evenmin bereikbaar is voor zijn raadsvrouw dan wel voor het hof. Het hof concludeert daaruit dat de verdachte geen gebruik wenst te maken van zijn aanwezigheidsrecht en ziet geen reden de zaak aan te houden teneinde hem in de gelegenheid te stellen alsnog bij de behandeling van de zaak aanwezig te zijn.
Het hof verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan."
2.3.
Een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting kan ter terechtzitting worden gedaan door de verdachte of diens op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman. Ook de raadsman die niet is gemachtigd tot het voeren van de verdediging van de ter terechtzitting niet-verschenen verdachte, kan ter terechtzitting een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting doen voor zover dat verzoek wordt gedaan met het oog op de effectuering van het aanwezigheidsrecht van de verdachte of ten behoeve van het alsnog verkrijgen van de in art. 279, eerste lid, Sv bedoelde machtiging. Overeenkomstig art. 329 en 330 Sv wordt beslist op het verzoek nadat het openbaar ministerie daaromtrent is gehoord.
Indien zich niet het geval voordoet dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is geoordeeld, dient de rechter een afweging te maken tussen alle bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting betrokken belangen. Het gaat daarbij om het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn in art. 6, derde lid onder c, EVRM gewaarborgde aanwezigheidsrecht - waaronder het recht om zich in zijn afwezigheid ter terechtzitting door een daartoe uitdrukkelijk gemachtigde raadsman te doen verdedigen - en, kort gezegd, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting. Van deze afweging, waarbij de aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag gelegde gronden moeten worden betrokken, dient de rechter in geval van afwijzing van het verzoek blijk te geven in de motivering van zijn beslissing. In cassatie kan die motivering slechts op haar begrijpelijkheid worden getoetst. (Vgl. HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1934.)
2.4.
De afwijzing van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak berust in de kern op het oordeel van het Hof dat de verdachte geen gebruik wenst te maken van zijn aanwezigheidsrecht. Gelet op hetgeen door de raadsvrouwe van de verdachte aan het aanhoudingsverzoek ten grondslag is gelegd, is dat oordeel niet zonder meer begrijpelijk, terwijl evenmin uit 's Hofs motivering van de afwijzing van dat verzoek blijkt dat het Hof de onder 2.3 bedoelde afweging van belangen heeft gemaakt.
2.5.
Het middel slaagt in zoverre.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 oktober 2018.