Conclusie
1.Feiten
(…)
(…)
(…) Bij gedwongen beëindiging van het dienstverband zal betreffende vlieger in aanmerking komen voor een uitkering ineens. Deze uitkering bedraagt 24 x het laatstgenoten maandsalaris (hieronder wordt verstaan: het bruto maandsalaris vermeerderd met 8% vakantietoeslag, 7% levenslooptoeslag, 1,8% eindejaarsuitkering alsmede 18% pensioenbijdrage werkgever).
(…).”
Collective Defined Contribution). Een CDC-regeling is een pensioenregeling waarbij de pensioenbijdrage vaststaat, maar de medewerker nog niet weet welk pensioen hij daarmee opbouwt. [5] In de pensioenregeling van Martinair gold een vaste overeengekomen pensioenpremie van 29%, waarvan de werkgeversbijdrage 18% bedroeg.
de financiering van het premietekort bij de pensioenopbouw voor actieven voor de jaren 2012 en 2013. De eerder overeengekomen vaste premie is voor de toekomstige jaren ontoereikend als gevolg van het stoppen van de passage activiteiten (shorthaul en longhaul) en met name het feit dat met ingang van 1 november 2011 voornamelijk jonge vliegers uitdienst zullen treden bij Martinair.
De financiering van de (reguliere) indexatie in de toekomst. Na 2014 heeft het Pensioenfonds Vliegers Martinair geen deelnemers meer met een actief dienstverband bij Martinair. Het pensioenfonds heeft daardoor vanaf 2014 geen premie-inkomsten meer.”
Bij gedwongen beëindiging van het dienstverband zal betreffende vlieger in aanmerking komen voor een uitkering. Deze uitkering bedraagt 24x het laatstgenoten maandsalaris (hieronder wordt verstaan: het brutomaandsalaris vermeerderd met 8% vakantietoeslag, 6/7% levenslooptoeslag*, 1,8% eindejaarsuitkering alsmede 18% pensioenbijdrage werkgever.
Deze uitkering kan -naar keuze van de vlieger- op twee manieren worden opgenomen, namelijk
2.Procesverloop
3.Bespreking van het cassatiemiddel
vijf onderdelen. De onderdelen zijn opgebouwd uit diverse subonderdelen. Voordat de cassatieklachten inhoudelijk zullen worden besproken, maak ik enkele inleidende opmerkingen over de uitleg van CAO-bepalingen.
Haviltex-criterium. Volgens dit criterium kan de vraag hoe een contractsbepaling moet worden uitgelegd, niet worden beantwoord op basis van alleen maar een taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het aan op ‘de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten’. Daarbij kan mede van belang zijn ‘tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht’. [26]
Gerritse/Hasdat CAO-bepalingen niet volgens het Haviltex-criterium mogen worden uitgelegd, maar dat in beginsel de bewoordingen daarvan en van de daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst van doorslaggevende betekenis zijn. Dit is wat sinds 2004 de
CAO-normis gaan heten. [27] Redengevend voor de introductie van de CAO-norm door de Hoge Raad was dat de individuele werknemer in de regel niet betrokken is geweest bij de totstandkoming van de CAO, terwijl de werkgever daarbij betrokken kan, maar niet hoeft te zijn geweest. De werknemer en de (niet bij de totstandkoming betrokken) werkgever hebben bij de uitleg van de inhoud van een CAO-bepaling dan ook alleen de beschikking over de tekst van die bepaling en de eventueel daarop gegeven schriftelijke toelichting. De bedoeling van de CAO-partijen bij de totstandkoming van de bepaling is bij werknemer en de werkgever niet altijd bekend. In die situatie zijn volgens de Hoge Raad de bewoordingen van de bepaling, gelezen in het licht van de gehele CAO-tekst, in beginsel doorslaggevend. [28] De bedoeling van de CAO-partijen speelt dus – anders dan bij de toepassing van het Haviltex-criterium - in beginsel geen rol.
Gerritse/HASaf te leiden. De Hoge Raad overwoog namelijk dat de bewoordingen ‘in beginsel’ doorslaggevend waren terwijl eveneens belang kon worden gehecht aan de toelichting. In de betreffende CAO was echter geen toelichting voorhanden.
[...] / [...]overwoog de Hoge Raad opnieuw dat in beginsel de bewoordingen van de bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de CAO, doorslaggevend zijn. Daaraan werd echter de volgende overweging toegevoegd: [30]
[...] / [...]werd herhaald dat ook aan de bedoeling van de CAO-partijen betekenis kan worden toegekend, als die bedoeling naar objectieve maatstaven volgt uit de CAO-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting. In dat geval zijn ze immers ook voor individuele werknemers en werkgevers, die niet bij de totstandkoming betrokken zijn geweest, kenbaar. [31]
DSM/Foxdat tussen de Haviltex-norm en de CAO-norm geen tegenstelling bestaat, maar een vloeiende overgang. [32] Enerzijds geldt ook bij de toepassing van de Haviltex-norm dat argumenten voor de uitleg van het geschrift naar objectieve maatstaven aan gewicht winnen, ‘in de mate waarin de daarin belichaamde overeenkomst naar haar aard meer is bestemd de rechtspositie te beïnvloeden van derden die de bedoeling van de contracterende partijen uit dat geschrift en een eventueel daarbij behorende toelichting niet kunnen kennen en het voor de opstellers voorzienbare aantal van die derden groter is, terwijl het geschrift ertoe strekt hun rechtspositie op uniforme wijze te regelen’. Anderzijds leidt de CAO-norm niet tot een puur taalkundige uitleg, maar kunnen ook elders in de CAO gebruikte formuleringen en de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen een rol spelen, evenals de bedoeling van de CAO-partijen, indien deze naar objectieve maatstaven volgt uit de CAO-bepalingen. Bovendien kan indien de bedoeling van de partijen bij de CAO naar objectieve maatstaven volgt uit de CAO-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, ook daaraan bij de uitleg betekenis kan worden toegekend.
alle omstandigheden van het gevalbij de uitleg van een schriftelijk contract telkens van beslissende betekenis zijn, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Ten slotte is overwogen dat bij de uitleg van een geschrift de taalkundige betekenis die de bewoordingen, gelezen in de context van het geschrift in zijn geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, vaak van groot belang is.
Akzo Nobel/FNV. [33] In die zaak ging het om de uitleg van een sociaal plan. De Hoge Raad benadrukte in het arrest dat niet kan worden aanvaard dat een bepaling van een CAO op verschillende wijzen wordt uitgelegd, al naar gelang de personen die bij een geschil daarover als procespartijen in het geding betrokken zijn. Daaruit volgt dat de CAO-norm er ook toe strekt te verzekeren dat de CAO voor alle onder de werkingssfeer daarvan vallende partijen op dezelfde wijze wordt uitgelegd (rov. 3.4).
Akzo Nobel/FNVis af te leiden dat de ratio van de CAO-norm tweeërlei is. In de eerste plaats dient de norm ter bescherming van derden die niet bij de totstandkoming van de bepaling betrokken zijn geweest en dus geen invloed hebben kunnen uitoefenen op de formulering van de daarin opgenomen bepalingen en voor wie de bedoelingen van de wel bij die totstandkoming betrokken partijen slechts kenbaar zijn uit de in die overeenkomst opgenomen bepalingen of bijbehorende schriftelijke toelichting. In de tweede plaats is van belang dat bereikt wordt dat de CAO voor alle onder de werkingssfeer daarvan vallende partijen op dezelfde wijze wordt uitgelegd.
FNV/Condor-arrestoordeelde de Hoge Raad dat de vloeiende overgang tussen de Haviltex-norm en de CAO-norm met zich kan brengen dat een van de CAO-norm afwijkende uitleg denkbaar is in een situatie waarin het gaat om de vraag of een groep werknemers die uitgaande van de tekst van een sociaal plan buiten de werkingssfeer daarvan valt, daaraan niettemin rechten kan ontlenen. In de (uitzonderlijke) situatie van het geval, waarin alle partijen voor wie het Sociaal Plan van belang was, te weten FNV, Condor en alle achterblijvende werknemers, betrokkenen zijn in de procedure, kan er aanleiding bestaan om de bedoelingen van de opstellers wel mee te wegen, omdat in dat geval de toepassing van de CAO-norm niet gerechtvaardigd is. [34] In de
FNV/Condor-zaak strekte de (op zichzelf niet kenbare) bedoeling bij de totstandkoming van de bepaling in het voordeel van de werknemers. De ‘derden’ werden in dit geval dus beschermd door de bedoelingen juist wel mee te wegen. Aangezien alle betrokkenen in de procedure partij waren, deed het risico van verschil in uitleg in verschillende procedures zich hier bovendien niet voor.
FNV/ [...]. [35] Die zaak ging over de uitleg van het begrip ‘woning’ in de CAO Bouwnijverheid, in verband met de vergoeding van voeding- en verblijfkosten door de werkgever in het geval de werknemer zo ver van de plaats van tewerkstelling woont, dat dagelijks huiswaarts keren onredelijk zou zijn. FNV stelde dat met het begrip ‘woning’ in het geval van arbeidsmigranten, de woonplaats in het land van herkomst is bedoeld. Door rechtbank en hof werd echter geoordeeld dat met het begrip ‘woning’ de (eventueel tijdelijke) woonplaats van de arbeidsmigranten in Nederland is bedoeld. In cassatie werd namens FNV onder meer aangevoerd dat het hof bij de uitleg van het begrip ‘woning’ ten onrechte geen acht had geslagen op stukken waarop zij een beroep had gedaan en die weliswaar geen onderdeel van de CAO of de toelichting daarop uitmaakten, maar die wel openbaar waren. Daarbij ging het om een bijlage bij een andere CAO, een circulaire van de Stichting voor de Naleving CAO voor Uitzendkrachten, een tweetal brieven van het Technisch Bureau Bouwnijverheid en de considerans van het besluit van de minister van SZW tot algemeen verbindend verklaring van de CAO.
DSM/Fox.
FNV/ [...]zo moet worden begrepen, dat allerlei objectief kenbare bronnen die in het verleden door de Hoge Raad zijn gehanteerd bij de uitleg conform de CAO-norm (zoals een eerdere CAO), vanaf nu buiten beschouwing zouden moeten worden gelaten. [38]
FNV/ [...]lijkt mij inderdaad beperkt. Nu de Hoge Raad rov. 3.4.3 vooraf laat gaan door een algemene uiteenzetting van de CAO-norm, waarin verwezen wordt naar het arrest
DSM/Fox, is het zeer onaannemelijk dat een ‘nieuwe lijn’ zou zijn beoogd. Niet is in te zien waarom opeens de tekst van een eerdere CAO niet meer bij de uitleg van een CAO zou kunnen worden betrokken.
Metaal en Techniek Unie. [39] In dit arrest betrekt de Hoge Raad bij de uitleg van een bepaling in een CAO en in de verplichtstellingsbeschikkingen ook de tekst van andere in de bedrijfstak geldende CAO’s en eerdere versies van de verplichtstellingsbeschikking.
‘alleen daar waar de bereikte uitkomst waarlijk niet navolgbaar zou zijn’plaats is voor ingrijpen door de Hoge Raad. Ook bij de uitleg van een ondernemings-cao kan in cassatie worden getoetst of het hof de CAO-norm (op juiste wijze) heeft toegepast.
eerste onderdeelvan het cassatiemiddel richt zich tegen rov. 3.6 en 3.7 van het arrest van het hof. Het onderdeel bestaat uit vier subonderdelen (procesinleiding onder 14-17). De rechtsoverwegingen waartegen de klachten zich richten luiden als volgt.
subonderdeel 1.1(procesinleiding onder 14) wordt aangevoerd dat dit oordeel onjuist, althans onbegrijpelijk is, omdat de bewoordingen moeten worden uitgelegd aan de hand van de grammaticale regels waarbij aan woorden hun betekenis volgens het normale spraakgebruik moet worden toegekend. In het Nederlands kunnen haakjes de betekenis hebben van (i) een mededeling terzijde, (ii) een verklarende toevoeging en (iii) een variant. In art. IV hebben de haakjes de functie van verklarende toevoeging, zoals ook blijkt uit de woorden ‘hieronder wordt verstaan’. Daaruit volgt dat het woord ‘laatstgenoten’ op alle bestanddelen tussen haakjes en dus ook op de pensioenbijdrage van de werkgever betrekking heeft. Onbegrijpelijk is daarom ‘s hofs oordeel in 3.7 dat hetgeen tussen haakjes staat een uitbreiding vormt de woorden ‘laatstgenoten salaris’.
subonderdeel 1.2(procesinleiding onder 15) geeft de overweging van het hof, dat partijen het artikel hadden kunnen verduidelijken door achter de percentages het woord ‘thans’ op te nemen, blijk van onjuiste rechtsopvatting omdat daaruit blijkt dat het hof de bepaling niet naar objectieve maatstaven heeft uitgelegd. Volgens
subonderdeel 1.3(procesinleiding onder 16) zou het opnemen van het woord ‘thans’ een pleonasme vormen met het woord ‘laatstgenoten’, dat al betrekking heeft op alle bestanddelen.
subonderdeel 1.4(procesinleiding onder 17) geeft het hof – indien het onder rov. 3.6 gegeven oordeel niet onjuist is - geen inzicht in de gedachtegang op grond waarvan het tot de slotsom is gekomen dat zich hier niet het geval van de verklarende toevoeging voordoet, en dat het woord ‘laatstgenoten’ niet ziet op alle bestanddelen achter de haakjes.
tweede onderdeel(procesinleiding onder 18) blijkt uit het gebruik van het woord ‘daarom’ in rov. 3.7 dat het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, omdat het hof eerst beoordeelt of een taalkundige uitleg van de bepaling zelf leidt tot een eenduidige uitkomst, om daarna pas te kijken naar de bewoordingen van de betreffende bepalingen.
derde onderdeel, dat bestaat uit vijf subonderdelen, is gericht tegen de overweging van het hof aan het slot van rov. 3.7. In
subonderdeel 3.1(procesinleiding onder 21) wordt aangevoerd dat het hof is voorbijgegaan aan de essentiële stelling die de Vliegers hebben ingenomen, dat de salarisbegrippen in de CAO geen eenduidige betekenis hebben en dat de salarisregeling het ‘bruto maandsalaris bepaalt’, dat volgens art. 4 van diezelfde salarisregeling mede de vakantietoeslag omvat. [44] Daarmee is volgens het subonderdeel niet te rijmen dat de vakantietoeslag in art. IV een uitbreiding zou vormen van het ‘laatstgenoten salaris’. De toevoeging van de haakjes wijst er daarom juist op dat die bestanddelen ter verduidelijking zijn opgenomen. Dat gegeven had het hof bij de objectieve uitleg moeten betrekken.
nietonder valt. Dat het bruto maandsalaris in art. 4 van de salarisregeling tevens de vakantietoeslag omvat, waardoor de tussen haakjes geplaatste woorden ‘bruto maandsalaris vermeerderd met 8% vakantietoeslag’ tot een dubbeltelling zou leiden indien die invulling van het begrip ‘bruto maandsalaris’ hier zou worden overgenomen, doet aan de eerdere vaststelling ook niet af. Het oordeel van het hof is op dit punt dan ook niet onbegrijpelijk en ook niet onvoldoende gemotiveerd. Het subonderdeel faalt.
Het is in algemene zin ook ongebruikelijk dat het door de werkgever betaalde deel van de pensioenpremie van een door de werkgever te betalen ontslagvergoeding deel uitmaakt.”Volgens het subonderdeel gaat het hof uit van een onjuiste rechtsopvatting, door zijn oordeel mede te baseren op hetgeen gebruikelijk is, aangezien dit bij de objectieve uitleg van de CAO geen rol mag spelen. Daarnaast wordt erop gewezen dat het werkgeversdeel van de pensioenpremie in dit geval juist wel deel uitmaakt van het salaris.
subonderdeel 3.3(procesinleiding onder 23) wordt aangevoerd dat, als het hof ‘hetgeen gebruikelijk is’ als gezichtspunt had mogen aanmerken, het óók had moeten ingaan op de redenen die de Vliegers hebben aangevoerd voor het opnemen van dit bestanddeel in de overtolligheidsvergoeding en de hoogte daarvan, te weten:
subonderdeel 3.5(procesinleiding onder 26) had het hof bij zijn uitleg moeten betrekken wat in de procesinleiding onder 21 is aangevoerd. Hierop ben ik al ingegaan onder 3.34.
vierde onderdeelziet op rov. 3.8. Deze overweging luidt als volgt:
vijfde onderdeelbestaat uit 9 subonderdelen. De subonderdelen 5.1 tot en met 5.8 zin gericht tegen rov. 3.9 en 3.10. In deze overwegingen beoordeelt het hof de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen die de bepaling heeft aan de hand van de uitleg van de Vliegers, dan wel aan de hand van de uitleg van Martinair. In rov. 3.9 geeft het hof de standpunten van partijen hierover weer. In rov. 3.10 overweegt het hof het volgende:
subonderdeel 5.1(procesinleiding onder 32) miskent het hof dat bij de toepassing van de CAO-norm geen betekenis mag worden gehecht aan andere stukken dan de tekst van de CAO en de toelichting daarop, ook niet als de Vliegers van deze stukken op de hoogte waren. Aldus mocht het hof geen betekenis toekennen aan de CAO 2011 en/of de CAO RVA. Dat geldt in elk geval in een geval als het onderhavige, waarin de partijen bij het RVA (Martinair, VNV en KLM) deels andere zijn dan bij de CAO 2012 (alleen Martinair en KLM).
FNV/ [...]niet zo strikt worden uitgelegd dat eerdere versies van de CAO niet bij de uitleg mogen worden betrokken. Dat het hof de CAO 2011 en de wijzigingen daarin bij zijn uitleg heeft betrokken, getuigt dan ook niet van een onjuiste rechtsopvatting. Datzelfde geldt voor het meewegen van het RVA. Zowel VNV als Martinair waren partij bij de CAO RVA. Aangezien er een nauwe samenhang bestond tussen art. IV van bijlage en het RVA en in art. IV bovendien naar het RVA wordt verwezen, kan niet worden gezegd dat het hof de CAO RVA niet bij zijn uitleg had mogen betrekken. Dit is immers af te leiden uit het arrest
Metaal en Techniek Unie. [52] Dat betekent dat het subonderdeel faalt.
subonderdeel 5.2(procesinleiding onder 33) heeft het hof met de overweging dat de Vliegers van de bepalingen van de CAO RVA op de hoogte waren, in strijd met art. 24 en 149 Rv de feitelijke grondslag aangevuld, nu deze stelling door partijen niet is ingenomen.
subonderdeel 5.3(procesinleiding onder 34) wordt betoogd dat indien het hof in zijn hier bestreden oordeel heeft betrokken de stellingen van Martinair dat uit het jaarverslag van de Stichting Pensioenfonds Vliegers Martinair Holland blijkt dat de werkgeversbijdrage pensioenpremie in de jaren 2012 en 2013 daadwerkelijk hoger was dan 18%, dit blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, omdat die informatie niet uit een objectief kenbare bron afkomstig is.
subonderdeel 5.4(procesinleiding onder 35) is het hof buiten de rechtsstrijd getreden, door te overwegen dat (met de inwerkingtreding van de CAO RVA op 1 november 2011) de koppeling tussen ontslagvergoeding en hetgeen werd ontvangen in het geval van een voortgezet dienstverband is losgelaten, aangezien Martinair niet heeft aangevoerd dat deze koppeling is losgelaten.
Subonderdeel 5.5(procesinleiding onder 36) betoogt dat het arrest innerlijk tegenstrijdig is, omdat het hof in rov. 3.9 overweegt dat Martinair erop heeft gewezen dat “al bij de totstandkoming van de desbetreffende bepaling in 2009, een statische uitleg [gold], namelijk dat betaald zou moeten worden een ontslagvergoeding met toepassing van het percentage van de werkgeversbijdrage pensioenpremie die op dat moment gold.”. Die uitleg, waarvan het hof heeft geoordeeld dat die aannemelijker is dan de uitleg van de Vliegers, is in strijd met de vaststelling van het hof in rov. 3.10 dat de koppeling tussen de ontslagvergoeding en hetgeen zou zijn ontvangen in het geval van een voortgezet dienstverband in 2011 is losgelaten. Verder wordt in
subonderdeel 5.6aangevoerd (procesinleiding onder 37) dat ’s hofs oordeel dat de koppeling is losgelaten, onbegrijpelijk is omdat tussen partijen vaststaat dat het percentage werkgeversbijdrage vanaf de CAO 2009 tot en met de CAO 2012 steeds onveranderd 18% heeft bedragen, zodat in art. IV steeds het werkelijke ‘laatstgenoten’ percentage van die bijdrage werd genoemd. In combinatie met het woord ‘laatstgenoten’, kan dit niet anders worden uitgelegd dan dat het verhoogde percentage ook voor de overtolligheidsvergoeding heeft te gelden.
subonderdeel 5.7(procesinleiding onder 38 en 39) wordt aangevoerd dat het oordeel van het hof in rov. 3.10 onbegrijpelijk is, voor zover het mede is gebaseerd op zijn feitelijke vaststelling in rov. 2.8, dat in art. IV van bijlage 13 bij de CAO 2012 was bepaald dat de uitkering zal bedragen “(…)
7% levenslooptoeslag”. De tekst van de betreffende bepaling (prod. 1 CvA) laat echter geen andere lezing toe dan dat de hoogte van de levenslooptoeslag daarin afhankelijk is gesteld van de toepasselijkheid van de “CAO Ringvaart-akkoord”, waardoor steeds het werkelijk laatstgenoten percentage van de levenslooptoeslag werd betrokken in de hoogte van de overtolligheidsvergoeding, aldus de Vliegers.
“en de verlaging van het levenslooppercentage wel”immers uit van de verlaging van het levenslooppercentage. Daarmee faalt de klacht.
subonderdeel 5.9(procesinleiding onder 41) heeft het hof klaarblijkelijk geoordeeld dat met de eenmalige storting de werkgeversbijdrage pensioenpremie in de zin van art. IV wijzigde. Dat is onbegrijpelijk, omdat het ging om een eenmalige storting. Bovendien valt volgens het subonderdeel niet in te zien dat
‘een situatie dat verhoging van de werkgeversbijdrage pensioen nodig was’gelijk kan worden gesteld aan de situatie waarin die bijdrage daadwerkelijk wordt verhoogd. Deze oordelen kunnen dan ook niet de conclusie dragen dat de koppeling zou zijn losgelaten.
‘een situatie dat verhoging van de werkgeversbijdrage pensioen nodig was’gelijk kan worden gesteld aan de situatie waarin die bijdrage daadwerkelijk wordt verhoogd. Het hof heeft juist vastgesteld dat de werkgeversbijdrage gelijk bleef, omdat het formeel om een eenmalige storting ging. Daaraan voegt het hof echter toe dat het materieel gezien wel om een verhoging van de werkgeversbijdrage ging. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en ook niet onvoldoende gemotiveerd. De conclusie dat de koppeling tussen de inmiddels geldende pensioenpremie en het percentage dat wordt meegenomen in de berekening van de overtolligheidsvergoeding is losgelaten, is evenmin onbegrijpelijk (zie onder 3.57).
de factois verhoogd, maar dat dit niet tot aanpassing in art. IV heeft geleid. Het betreft hier geen oordeel op grond van een subjectieve partijbedoeling, maar een conclusie op basis van de feitelijke gang van zaken. Op grond daarvan oordeelt het hof dat de uitleg die Martinair voorstaat aannemelijker is dan die van de Vliegers. Het hof heeft hiermee geen onjuiste toepassing gegeven aan de CAO-norm.
‘hetgeen tussen en met betrekking tot partijen elders was overeengekomen’aan het slot van rov. 3.10 volgt dat het hof niet de objectieve maatstaven heeft toegepast, omdat het nog niet overeenkomstig de CAO-norm heeft vastgesteld wat elders was overeengekomen. [55]
‘hetgeen elders is overeengekomen’naar de CAO RVA. Dat het hof betekenis heeft gehecht aan de CAO RVA, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting (zie onder 3.51).