ECLI:NL:PHR:2018:484

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
16/06043
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. D.J.M.W. Paridaens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbetering van de naam van de benadeelde partij in een strafzaak betreffende vernieling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure naar aanleiding van een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van goederen die toebehoorden aan een ander. De benadeelde partij, een rechtspersoon, had een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar het hof had abusievelijk de algemeen directeur van de rechtspersoon als benadeelde partij aangemerkt in plaats van de rechtspersoon zelf. De Hoge Raad constateerde dat het hof bij de toewijzing van de vordering en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel een vergissing had gemaakt door de naam van de algemeen directeur te noemen in plaats van de naam van de rechtspersoon. De Hoge Raad heeft deze beslissing verbeterd, waardoor de grondslag voor het cassatiemiddel verviel. De Hoge Raad oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij terecht was toegewezen, en dat de motivering van het hof voldoende was, ook al was er enige verwarring over de status van de benadeelde partij. De conclusie van de Procureur-Generaal was dat het beroep tot cassatie moest worden verworpen.

Conclusie

Nr. 16/06043
Zitting: 27 maart 2018
Mr. D.J.M.W Paridaens
Conclusie inzake:
[verdachte]
De verdachte is bij arrest van 22 augustus 2016 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, wegens “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen”, veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 250,00. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het arrest is bepaald.
Namens de verdachte is beroep tot cassatie ingesteld en heeft mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het
eerste middelbehelst de klacht dat het hof ten onrechte heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Het bestreden arrest is gewezen door de enkelvoudige strafkamer van het hof en is aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep.
De aantekening van een mondeling arrest van de enkelvoudige kamer van het hof dient ingevolge art. 425, derde lid aanhef en onder c, Sv te voldoen aan de eisen die zijn gesteld in de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling in strafzaken in hoger beroep van 2 oktober 1996 [1] (hierna: de Regeling). [2]
6. Uit artikel 3, aanhef en onder d, van de Regeling volgt dat een aantekening mondeling arrest de navolgende gegevens dient te bevatten:
“inhoud van de bewijsmiddelen, voor zover deze tot het bewijs van het (de) telastegelegde feit(en) dient, alsmede vermelding van de redengevende feiten en omstandigheden, voor de beslissing dat het (de) feit(en) door de verdachte(n) is (zijn) begaan (voor de inhoud van de bewijsmiddelen kan worden verwezen naar het proces-verbaal van de terechtzitting en andere processtukken. Indien niet de gehele inhoud voor het bewijs is gebezigd, dan aangeven welk deel wel is gebruikt)”.
7. Gelet op hetgeen hiervoor onder 6. is vermeld, mocht het hof in de aantekening van het mondeling arrest verwijzen naar het proces-verbaal van de terechtzitting en/of andere processtukken. Dit ongeacht of het geval als bedoeld in de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv zich voordoet (de bekennende verdachte). [3]
8. Het middel berust op de opvatting dat het hof bij het wijzen van een mondeling arrest slechts in het geval van een bekennende verdachte had mogen volstaan met een opgave van bewijsmiddelen. Die opvatting vindt geen steun in het recht.
9. Het eerste middel faalt.
10. Het
tweede middelricht zich tegen de motivering van de beslissing tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
11. In de toelichting op het middel wordt geklaagd dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom [betrokkene 1] [4] als benadeelde partij is aangemerkt nu hij – zoals de verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft aangevoerd – geen (mede-)eigenaar is van het kerkgebouw waarvan ramen zijn vernield.
12. De aantekening mondeling arrest houdt – voor zover relevant – het volgende in:
“Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 696,- (zeshonderdzesennegentig euro) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.”
13. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 augustus 2016 houdt – voor zover relevant – het volgende in:
“[betrokkene 1] wordt als benadeelde partij in de gelegenheid gesteld om het woord te voeren. Vervolgens deelt hij mee, zakelijk weergegeven:
In eerste aanleg ben ik als benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard in de ingediende vordering tot schadevergoeding betreffende de herstelkosten van de glas in lood ramen. De oorspronkelijke vordering ter hoogte van € 1.415,81 wordt in hoger beroep gehandhaafd. Verder heb ik geen aanvullende opmerkingen ter zake van de ingediende vordering.”
14. Op grond van art. 361, vierde lid, Sv neemt de feitenrechter de beslissing op de vordering van de benadeelde partij op in het vonnis en wordt deze beslissing gemotiveerd. Bij betwisting van de vordering van de benadeelde partij is een nadere motivering slechts dan aangewezen indien het oordeel omtrent de vordering in het licht van hetgeen door de rechter (kennelijk) in aanmerking is genomen onbegrijpelijk is. [5]
15. Hetgeen door de verdediging is aangevoerd moet (onder meer) worden bezien in het licht van het schadeopgaveformulier en de processen-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting. [6] Uit bijlage 5 bij het schadeopgaveformulier blijkt dat [betrokkene 1] aangifte wegens vernieling aan het glas-in-lood van het kerkgebouw Memoriarium Gelderland heeft gedaan in zijn functie als (uiteindelijke) bestuurder van [A] BV [7] , de eigenaar van het kerkgebouw. Uit het schadeopgaveformulier zelf blijkt dat [A] BV zich als benadeelde partij heeft beoogd te voegen ter zake van de schade die is ontstaan aan de ramen van het kerkgebouw. Dit formulier is op 23 december 2015 namens de benadeelde rechtspersoon ingevuld door [betrokkene 1] in zijn hoedanigheid van algemeen directeur.
16. Kennelijk bij vergissing heeft het hof de bestuurder van de benadeelde rechtspersoon aangemerkt als benadeelde partij in plaats van de rechtspersoon zelf. [8] De Hoge Raad kan met herstel van deze misslag de naam van de benadeelde partij verbeterd lezen als benadeelde partij [A] BV. [9] Daardoor vervalt de grondslag voor het middel.
17. Het tweede middel faalt na verbeterde lezing van de bestreden uitspraak.
18. De middelen falen. Het eerste middel kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging. Aan het tweede middel komt het belang te ontvallen door verbeterde lezing van het dictum.
19. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
20. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG

Voetnoten

1.Stcrt. 1996, 197.
2.Vgl. HR 8 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK5605 en HR 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6759.
3.Vgl. HR 6 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2026, rov. 2.5.
4.Gelet op onder meer de inhoud van het schadeopgaveformulier corrigeert de steller van het middel de naam van de benadeelde partij ten onrechte in [betrokkene 1].
5.Vlg. HR 17 november 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1398,
6.Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Vegter (ECLI:NL:PHR:2015:1777).
7.Uit de als bijlagen bij het schadeopgaveformulier opgenomen uittreksels Kamer van Koophandel van 30 december 2015 blijkt dat sinds 22 oktober 2013 Holding [B] B.V. als enig bestuurder van [A] B.V. staat ingeschreven. Als bestuurder van Holding [B] B.V. staat vervolgens [C] B.V. per 15 oktober 2012 ingeschreven. Bestuurder van [C] B.V. is sinds 15 oktober 2012 [D] B.V. en als bestuurder van deze laatste B.V. staat [betrokkene 1] als algemeen directeur sinds 2 juli 2009 ingeschreven.
8.Onderdeel 1 van het schadeopgaveformulier (natuurlijke persoon) lijkt abusievelijk mede ingevuld in plaats van alleen onderdeel 3 (rechtspersoon). Dit zou kunnen verklaren waarom [betrokkene 1] abusievelijk als de benadeelde partij is aangemerkt en niet als vertegenwoordiger van de benadeelde partij.
9.De Hoge Raad las de beslissing over de vordering van de benadeelde partij reeds meermaals verbeterd. Zie bijvoorbeeld HR 23 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:302, HR 2 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1459 en HR 18 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC3553.