ECLI:NL:HR:2009:BK5605

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/13550
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewijsvoering bij bekennende verdachte in strafzaak tegen het aanbieden van plaatsbewijzen voor evenementen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 december 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het aanbieden van plaatsbewijzen voor evenementen zonder zich in een daarvoor bestemde ruimte te bevinden. De tenlastelegging betrof het aanbieden van twintig plaatsbewijzen voor de voetbalwedstrijd Ajax-Arsenal en het concert van Guus Meeuwis op 27 september 2005 in de omgeving van de Arena Boulevard te Amsterdam. Het Hof had de verdachte schuldig bevonden aan overtreding van artikel 2.17 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Amsterdam.

De Hoge Raad beoordeelde of het Hof correct had gehandeld door in de aantekening van het mondeling arrest te verwijzen naar de processtukken, gezien de verdachte had bekend. De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting dat in het geval van een bekennende verdachte alleen naar processtukken mag worden verwezen, geen steun vindt in de wetgeving of de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 359.3 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte en bevestigde de uitspraak van het Hof, waarbij het Hof de bewezenverklaring had gekwalificeerd als een overtreding van de APV.

De Hoge Raad concludeerde dat de tenlastelegging correct was geïnterpreteerd door het Hof, en dat de verdachte zich niet kon beroepen op de uitzonderingen die in de APV zijn opgenomen. De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering en de eisen die aan de aantekening van een mondeling arrest worden gesteld.

Uitspraak

8 december 2009
Strafkamer
nr. S 07/13550
KD/SM
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, Enkelvoudige Kamer, van 27 november 2007, nummer 23/002579-07, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gegronde beslissing als de Hoge Raad gepast voorkomt.
2. Tenlastelegging, bewezenverklaring, kwalificatie en wettelijk kader
2.1. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 27 september 2005 te Amsterdam op en/of in de omgeving van de Arena Boulevard, althans op en/of aan een weg, twintig, althans een of meer plaatsbewijzen voor twee, althans een of meer, evenementen (te weten de voetbalwedstrijd Ajax-Arsenal en/of het concert van Guus Meeuwis), te koop heeft aangeboden en/of daartoe in voorraad heeft gehad, terwijl hij zich niet bevond in een daarvoor bestemde ruimte en/of bij het evenement behorende ruimte."
2.2. Daarvan is bewezenverklaard dat:
"hij op 27 september 2005 te Amsterdam in de omgeving van de Arena Boulevard, twintig, plaatsbewijzen voor twee evenementen (te weten de voetbalwedstrijd Ajax-Arsenal en het concert van Guus Meeuwis), te koop heeft aangeboden en daartoe in voorraad heeft gehad, terwijl hij zich niet bevond in een daarvoor bestemde ruimte."
2.3. Het Hof heeft de bewezenverklaring gekwalificeerd als:
"Overtreding van het bij artikel 2.17 van de APV-1994 van de gemeente Amsterdam bepaalde."
2.4. Voor de weergave van het te dezen toepasselijke wettelijke kader, in het bijzonder art. 2.17 en art. 2.11 van de Algemene Plaatselijke Politieverordening Amsterdam 1994 (hierna APV) en de toelichting daarop, wordt verwezen naar de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 8 en 9.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst in de eerste plaats de klacht dat het Hof ten onrechte heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen nu niet is voldaan aan de voorwaarde van de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv (bekennende verdachte).
3.2.1. Het bestreden arrest is gewezen door een enkelvoudige strafkamer van het Hof en is aangetekend in het
proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep.
3.2.2. Dat proces-verbaal houdt in:
"De raadsheer deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van het dossier in deze strafzaak, waaronder:
1. Een proces-verbaal met nummer 2005223941-1 van 28 september 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk 1e, 2e verbalisant.
2. Een proces-verbaal met nummer 270905200071836 van 28 september 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3].
De verdachte, door de raadsheer met inachtneming van het bepaalde in de desbetreffende artikelen van het Wetboek van Strafvordering ondervraagd, verklaart - zakelijk weergegeven -:
A. Op 27 september 2005 te Amsterdam heb ik aan Engelse vrienden kaartjes verkocht. Dit was voor de voetbalwedstrijd Ajax-Arsenal.
(...)
AANTEKENING VAN HET MONDELING ARREST
(...)
4. Alle gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring
De inhoud van:
het hiervoor onder 1 vermelde proces-verbaal.
het hiervoor onder 2 vermelde proces-verbaal.
de hiervoor vermelde verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voorzover weergegeven onder A.
(...)"
3.3.1. De aantekening van een mondeling arrest van de enkelvoudige kamer van het Hof dient ingevolge art. 425, derde lid aanhef en onder c, Sv te voldoen aan de eisen die zijn gesteld in de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling in strafzaken in hoger beroep van 2 oktober 1996 (Stcrt. 1996, 197), hierna de Regeling.
3.3.2. Art. 3 van deze Regeling houdt onder d in dat de aantekening de navolgende gegevens dient te bevatten:
"inhoud van de bewijsmiddelen, voor zover deze tot het bewijs van het (de) telastegelegde feit(en) dient, alsmede vermelding van de redengevende feiten en omstandigheden, voor de beslissing dat het (de) feit(en) door de verdachte(n) is (zijn) begaan (voor de inhoud van de bewijsmiddelen kan worden verwezen naar het proces-verbaal van de terechtzitting en andere processtukken. Indien niet de gehele inhoud voor het bewijs is gebezigd, dan aangeven welk deel wel is gebruikt)."
3.4. Aan het middel ligt de opvatting ten grondslag dat in de aantekening van het mondeling arrest wat betreft de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen slechts in het geval als bedoeld in de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv (bekennende verdachte) mag worden verwezen naar de processtukken.
3.5. Die opvatting vindt geen steun in de Regeling noch in art. 359 Sv noch in de geschiedenis van de totstandkoming van de tweede volzin van het derde lid van die bepaling. In zoverre faalt het middel.
3.6. Voorts klaagt het middel dat nu niet is bewezenverklaard dat het feit is begaan "op of aan de weg", het Hof het bewezenverklaarde ten onrechte heeft gekwalificeerd als overtreding van art. 2.17, tweede lid, APV.
3.7. Het Hof heeft de tenlastelegging kennelijk aldus verstaan dat het in art. 2.17 APV voorkomende bestanddeel "op en/of aan een weg" daarin tot uitdrukking is gebracht met de woorden "op en/of in de omgeving van de Arena Boulevard" en het tenlastegelegde dienovereenkomstig bewezenverklaard. In zoverre steunt het middel op een verkeerde lezing van de bestreden uitspraak en kan het dus niet tot cassatie leiden.
3.8. Het middel klaagt tot slot dat het Hof ten onrechte het te koop aanbieden en in voorraad hebben van plaatsbewijzen voor de voetbalwedstrijd Ajax-Arsenal heeft gekwalificeerd als overtreding van art. 2.17, tweede lid, APV, nu voetbalwedstrijden ingevolge art. 2.11 APV zijn uitgezonderd van het begrip evenement.
3.9. Het middel berust op de opvatting dat de uitdrukking "evenement" in de zin van art. 2.17, tweede lid, APV moet worden uitgelegd overeenkomstig de omschrijving van dat begrip in art. 2.11 APV, met inbegrip van de daar genoemde uitzonderingen. Tekst noch toelichting dwingt echter tot die opvatting, zodat het middel ook in zoverre faalt.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 8 december 2009.