ECLI:NL:HR:2011:BO6759

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03623
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de rechtmatigheid van hechtenis opgelegd door het Hof in een strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 januari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1980 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Utrecht, locatie Nieuwegein', had beroep ingesteld tegen de strafoplegging van hechtenis die door het Hof was opgelegd. De advocaat van de verdachte, mr. B.P. de Boer, had middelen van cassatie voorgesteld, waarbij de Advocaat-Generaal Knigge concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend ten aanzien van de strafoplegging.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte hechtenis had opgelegd voor het bewezenverklaarde misdrijf, zoals vastgelegd in artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, maar wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling van de strafoplegging. De Hoge Raad benadrukte dat de aantekening van het mondeling arrest van het Hof voldeed aan de eisen van de Regeling aantekening mondeling vonnis, waarbij verwezen mocht worden naar het proces-verbaal van de terechtzitting en andere processtukken.

De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde dat de opgelegde straf niet in overeenstemming was met het bewezenverklaarde feit, en dat er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de uitspraak. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof voor een nieuwe beoordeling van de strafoplegging, terwijl het beroep voor het overige werd verworpen.

Uitspraak

25 januari 2011
Strafkamer
nr. 09/03623
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 augustus 2009, nummer 23/000883-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Utrecht, locatie Nieuwegein" te Nieuwegein.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend ten aanzien van de strafoplegging, tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt over de bewijsvoering.
2.2.1. Het bestreden arrest is gewezen door een enkelvoudige kamer van het Hof en is aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep.
2.2.2. Dat proces-verbaal houdt in:
"De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van het dossier in deze strafzaak, waaronder:
1. Een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 7 augustus 2009.
2. Een proces-verbaal van aangifte van 4 maart 2003 (doorgenummerde pagina's 27 - 32), in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1].
3. Een proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] van 4 maart 2003 (doorgenummerde pagina 35), in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2].
4. Een proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 2] van 4 maart 2003 (doorgenummerde pagina 36), in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3].
5. Een proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 15 maart 2003 (doorgenummerde pagina's 18-19), in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4].
6. Een geschrift, zijnde het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 11 juni 2007 (doorgenummerde pagina's 43 - 49).
De verdachte, door de voorzitter met inachtneming van het bepaalde in de desbetreffende artikelen van het Wetboek van Strafvordering ondervraagd, verklaart - zakelijk weergegeven -:
A. Ik kom nooit in Den Helder en ik ben niet in een witte Opel meegereden. Ik heb geen verklaring hoe het komt dat mijn DNA op de plaats van het delict is aangetroffen. Ik weet niet of ik ooit in Den Helder ben geweest. Ik weet niet eens waar het ligt.
B. Ik heb tegen de politie gezegd: "als mijn bloed daar is gevonden dan zal het wel zo zijn". Ik heb nooit tegen de verbalisanten gezegd dat ik in het verleden 'pikkerig' was. Ik ben alleenstaand en heb geen kinderen. Ik wil na mijn detentie graag jongerenmedewerker worden. Dat wil ik doen als sportbegeleider in bijvoorbeeld straatvoetbal en basketbal. Ik heb een schuld van ongeveer 2000 euro bij vrienden en bij het Justitieel Incassobureau.
(...)
AANTEKENING VAN HET MONDELING ARREST
(...)
4. Alle gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring
De inhoud van:
- de hiervoor onder 2 t/m 5 vermelde processen-verbaal,
- het hiervoor onder 6 vermelde geschrift,
- de hiervoor vermelde verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover weergegeven onder A.
(...)"
2.3.1. De aantekening van een mondeling arrest van de enkelvoudige kamer van het Hof dient ingevolge art. 425, derde lid aanhef en onder c, Sv te voldoen aan de eisen die zijn gesteld in de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling in strafzaken in hoger beroep van 2 oktober 1996 (Stcrt. 1996, 197, hierna de Regeling.)
2.3.2. Art. 3 van de Regeling houdt onder d in dat de aantekening de navolgende gegevens dient te bevatten:
"inhoud van de bewijsmiddelen, voor zover deze tot het bewijs van het (de) telastegelegde feit(en) dient, alsmede vermelding van de redengevende feiten en omstandigheden, voor de beslissing dat het (de) feit(en) door de verdachte(n) is (zijn) begaan (voor de inhoud van de bewijsmiddelen kan worden verwezen naar het proces-verbaal van de terechtzitting en andere processtukken. Indien niet de gehele inhoud voor het bewijs is gebezigd, dan aangeven welk deel wel is gebruikt)."
2.4. Het middel miskent dat ingevolge art. 3 onder d van de Regeling in de aantekening van het mondeling arrest voor de inhoud van de bewijsmiddelen mag worden verwezen naar het proces-verbaal van de terechtzitting en andere processtukken, zoals hier de nader genoemde processen-verbaal en het deskundigenrapport.
2.5. Het middel is derhalve tevergeefs voorgesteld.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof een straf heeft opgelegd die niet op het bewezenverklaarde feit is gesteld.
3.2. Het Hof heeft ten aanzien van de opgelegde straf het volgende beslist:
"Het hof:
Veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van 2 (twee) maanden.
Met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht."
3.3. Voor het bewezenverklaarde misdrijf van art. 311 Sr kan geen hechtenis worden opgelegd.
3.4. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het derde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 25 januari 2011.