Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
2 juni 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juni 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof, waarin een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [betrokkene 1], tot een bedrag van € 110,- was toegewezen. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte tot vergoeding van dit bedrag aan de benadeelde partij was gehouden, voor zover dit bedrag niet reeds aan haar was teruggegeven. De Hoge Raad constateerde dat het Hof in zijn beslissing een kennelijke vergissing had gemaakt door niet expliciet te vermelden dat de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente, werd toegewezen. De Hoge Raad heeft de beslissing van het Hof in zoverre verbeterd en verduidelijkt dat indien het in beslag genomen bedrag van € 110,- aan de benadeelde partij wordt teruggegeven, zowel de verplichting tot schadevergoeding aan de benadeelde partij als de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat komen te vervallen. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte verworpen, waarbij het Hof in zijn overwegingen voldoende had onderbouwd dat de benadeelde partij schade had geleden als gevolg van het handelen van de verdachte.