ECLI:NL:HR:2015:1459

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juni 2015
Publicatiedatum
2 juni 2015
Zaaknummer
13/04981
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbetering van de beslissing van het Hof inzake schadevergoeding aan benadeelde partij in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juni 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof, waarin een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [betrokkene 1], tot een bedrag van € 110,- was toegewezen. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte tot vergoeding van dit bedrag aan de benadeelde partij was gehouden, voor zover dit bedrag niet reeds aan haar was teruggegeven. De Hoge Raad constateerde dat het Hof in zijn beslissing een kennelijke vergissing had gemaakt door niet expliciet te vermelden dat de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente, werd toegewezen. De Hoge Raad heeft de beslissing van het Hof in zoverre verbeterd en verduidelijkt dat indien het in beslag genomen bedrag van € 110,- aan de benadeelde partij wordt teruggegeven, zowel de verplichting tot schadevergoeding aan de benadeelde partij als de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat komen te vervallen. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte verworpen, waarbij het Hof in zijn overwegingen voldoende had onderbouwd dat de benadeelde partij schade had geleden als gevolg van het handelen van de verdachte.

Uitspraak

2 juni 2015
Strafkamer
nr. S 13/04981
IF/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 22 juli 2013, nummer 21/003725-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. F. Visser, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verbeterde lezing van het dictum en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt over de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] tot een bedrag van € 110,- en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot dat zelfde bedrag.
3.2.
Het Hof heeft met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij het volgende overwogen:
"De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 180,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade (voorzover dat bedrag niet reeds is teruggegeven aan [betrokkene 1]) gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen."
3.3.
De bestreden uitspraak houdt als beslissing van het Hof het volgende in:
"Gelast de teruggave aan [betrokkene 1] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
nr. 15. omschrijving 470416, € 110,00.
(...)
Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene 1] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 110,00 (honderdtien euro) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
(...)
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
(...)
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [betrokkene 1], een bedrag te betalen van € 110,00 (honderdtien euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 (twee) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening."
3.4.
Blijkens de in 3.2 weergegeven overwegingen heeft het Hof geoordeeld dat de verdachte tot vergoeding van het bedrag van € 110,- aan [betrokkene 1] is gehouden voor zover dat bedrag niet reeds aan haar is teruggegeven. Gelet daarop moet worden aangenomen dat het Hof als gevolg van een kennelijke vergissing in zijn beslissing niet heeft vermeld dat de vordering van [betrokkene 1], vermeerderd met de wettelijke rente, wordt toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd tot een bedrag van € 110,- voor zover dat bedrag niet reeds is teruggegeven aan [betrokkene 1]. De Hoge Raad leest de beslissing van het Hof daarom in zoverre verbeterd. Hierdoor komt aan het middel de feitelijke grondslag te ontvallen, zodat het niet tot cassatie kan leiden.
De Hoge Raad voegt daaraan nog het volgende toe. Deze beslissing van het Hof houdt in dat, indien gevolg is gegeven aan de gegeven last tot teruggave aan [betrokkene 1] van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 110,-, zowel de verplichting tot schadevergoeding aan [betrokkene 1] als de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat zijn komen te vervallen.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verstaat het dictum in de bestreden uitspraak aldus dat
(i) de verplichting tot betaling van het bedrag van € 110,- met wettelijke rente aan de benadeelde partij [betrokkene 1] en de verplichting tot betaling aan de staat ter zake van de schadevergoedingsmaatregel slechts gelden voor zover dat bedrag niet reeds aan haar is teruggegeven, alsmede
(ii) indien gevolg is gegeven aan de last tot teruggave van het bedrag van € 110,- aan de benadeelde partij, zowel de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij als de schadevergoedingsmaatregel in zoverre is komen te vervallen;
verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 juni 2015.