Conclusie
Nr. 17/02988 B
Zitting: 2 oktober 2018
Mr. G. Knigge
Conclusie inzake:
[klager]
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft het klaagschrift van de klager – strekkende tot opheffing van het beslag op een graafmachine en tot teruggave van die graafmachine aan klager – bij beschikking van 3 februari 2017 ongegrond verklaard.
Tegen deze beschikking is namens de klager cassatieberoep ingesteld.
Namens de klager heeft mr. P. Bonthuis, advocaat te Joure, een middel van cassatie voorgesteld. Gelet op het navolgende dient het middel echter buiten bespreking te blijven.
De ontvankelijkheid van het cassatieberoep
4.1. Uit de bestreden beschikking en de overige stukken die door de griffier van het hof op de voet van art. 447, lid 2 Sv aan de griffier van de Hoge Raad zijn gezonden, kan het volgende worden opgemaakt.
(i) [A] B.V. heeft in 2011 een graafmachine (merk Hanix, type H75c) verhuurd aan de firma [B] . De firma [B] heeft die graafmachine onderverhuurd aan klager. Op 15 januari 2013 is de firma [B] failliet gegaan. [A] B.V. is met klager op 16 januari 2013 overeengekomen dat het contract onder dezelfde voorwaarden zou worden voortgezet. Kort daarna heeft een mailwisseling tussen beide partijen plaatsgevonden, nu de verhuurder van mening was dat de klager de huurtermijnen voor januari en februari 2013 niet had voldaan. Eerstgenoemde heeft naar aanleiding van deze wanprestatie de overeenkomst ontbonden bij schrijven van 22 januari 2013;
(ii) Op 26 januari 2013 is namens [A] B.V. aangifte gedaan van verduistering van de graafmachine door klager;
(iii) Op 27 februari 2013 is de graafmachine op grond van art. 94 Sv in beslag genomen en tegelijkertijd heeft de officier van justitie [A] B.V. als bewaarder van de graafmachine aangesteld in afwachting van een uiteindelijke beslissing. [1] De graafmachine is op die datum in handen gesteld van voormeld verhuurbedrijf; [2]
(iv) Op 18 september 2014 is de klager, in de strafzaak die volgde op de aangifte, in eerste aanleg wegens verduistering veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 750,-;
(v) Tegen dit vonnis is de klager in hoger beroep gegaan en op 5 oktober 2015 heeft de enkelvoudige kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden hem vrijgesproken van de tenlastegelegde verduistering. Het hof achtte zich niet in staat om op het beslag te beslissen. [3] Tegen dit arrest is, naar het mij voorkomt, geen rechtsmiddel ingesteld;
(vi) Op 15 januari 2016 is namens de klager bij voormeld hof een klaagschrift ingediend strekkende tot opheffing van het beslag op de graafmachine en tot teruggave van die graafmachine aan hem;
(vii) Op 10 juni 2016 is de behandeling van het klaagschrift in raadkamer geschorst. Het hof heeft bij die gelegenheid vastgesteld dat [A] B.V. als ‘andere belanghebbende’ als bedoeld in art. 552a, lid 5 Sv dient te worden aangemerkt. Dientengevolge heeft het hof bevolen dat zowel de klager als [A] B.V. zouden worden opgeroepen voor een volgende zitting. Voorafgaand aan die zitting heeft de griffier het klaagschrift van de klager aan het verhuurbedrijf verstuurd en het bedrijf in de gelegenheid gesteld eveneens een klaagschrift in te dienen met betrekking tot de inbeslaggenomen graafmachine;
(viii) Op verzoek van de raadsvrouw van [A] B.V. is op 14 september 2016 de zaak in raadkamer opnieuw geschorst teneinde haar in de gelegenheid te stellen zich op de behandeling van het klaagschrift voor te bereiden;
(ix) Op 8 november 2016 is namens [A] B.V. eveneens een klaagschrift ingediend strekkende tot opheffing van het beslag op de graafmachine en tot teruggave van die graafmachine aan haar; [4]
(x) Op 20 januari 2017 zijn beide klaagschriften kennelijk gelijktijdig maar niet gevoegd in raadkamer behandeld. Het hof heeft de klager, diens raadsman en de raadsvrouw van [A] B.V. gehoord;
(xi) Bij beschikking van 3 februari 2017 heeft het hof het klaagschrift van de klager ongegrond verklaard (raadkamernummer 684-16). Tegen deze beschikking heeft de klager onderhavig cassatieberoep ingesteld;
(xii) Bij beschikking van diezelfde datum heeft het hof het klaagschrift van [A] B.V. gegrond verklaard en de teruggave gelast van de graafmachine aan dit bedrijf (raadkamernummer 1935-16).
4.2. Uit namens mij bij het hof ingewonnen inlichtingen is gebleken dat tegen laatstgenoemde beschikking (raadkamernummer 1935-16) geen rechtsmiddel is ingesteld en dat deze beschikking derhalve inmiddels onherroepelijk is. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de klager in een dergelijk geval niet kan worden ontvangen in zijn cassatieberoep. Dit op grond van de redenering dat, alhoewel zulks in art. 134, lid 2 Sv niet valt te lezen, een onherroepelijke beschikking waarbij de teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp wordt gelast, ertoe leidt dat het beslag is beëindigd. Dat brengt mee dat de klager geen belang heeft bij vernietiging van de bestreden beschikking. De rechter die na verwijzing of terugwijzing over de zaak moet oordelen, kan de klager immers slechts niet‑ontvankelijk verklaren in zijn beklag, nu het beslag reeds is beëindigd. [5] Gelet hierop kan de klager in de onderhavige zaak dan ook bij gebrek aan belang niet worden ontvangen in zijn cassatieberoep. [6]
5. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG