Conclusie
1.Feiten
nietnaar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar (rov. 7.13). Daarbij komt dat het initiatief tot de schikking door Nethave werd genomen en D-Age slechts wilde schikken indien ‘het boek daarna definitief dicht kon’ (rov. 7.16-7.17). De directie en de raad van commissarissen waren vanwege twijfel over de betrouwbaarheid van de verklaring van [betrokkene 1] geen voorstander van schikking, maar zij hebben de wens van de aandeelhouders om te schikken, laten prevaleren (rov. 7.17 en 7.18). Ook om die reden is het beroep van Diavolezza c.s. en D-Age op art. 12 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar.
2.Procesverloop
3.Bespreking van het cassatiemiddel
i. dat partijen iedere vorm van aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad en/of bedrog hebben willen uitsluiten, zodat een beroep van D-Age en Diavolezza c.s. op art. 8 en art. 12 van de vaststellingsovereenkomst in beginsel in de weg staat aan toewijzing van de vorderingen van Nethave;
directe kosten van rechtsbijstandheeft bovendien te gelden:
overige schadepostengeldt bovendien:
eerste onderdeelricht zich tegen het oordeel van het hof dat geen sprake is van schending van art. 12 van de vaststellingsovereenkomst door Nethave. Het
tweede onderdeelheeft betrekking op de afwijzing van de vordering tot betaling van de volledige proceskosten. Het
derde onderdeelziet op het oordeel dat over de volledige proceskosten al een beslissing is genomen door hof Arnhem-Leeuwarden, die gezag van gewijsde heeft. Het
vierde onderdeelis gericht tegen ‘s hofs oordeel dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van het wettelijke systeem voor vergoeding van proceskosten moet worden afgeweken. Het
vijfde onderdeelheeft betrekking op de afwijzing van de gevorderde bijkomende kosten.
eerste onderdeel, dat uit drie subonderdelen bestaat, richt zich tegen rov. 3.6 en 3.7 van ’s hofs arrest. Volgens
subonderdeel 1.1volgt uit het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 7 mei 2013 níet “dat het Nethave contractueel zou vrijstaan om D-Age en Diavolezza c.s. aansprakelijk te stellen en tegen hen te procederen,
indien zij van mening is dat zij kan aantonendat het bedrog daadwerkelijk gepleegd is
”(cursivering van D-Age). Volgens het subonderdeel volgt uit het arrest van hof Arnhem-Leeuwarden dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming tenzij Nethave
kan aantonendat bedrog gepleegd. Dat is wat anders dan
dat zij van mening is dat zij dat kan aantonen.Rov. 3.7 is daarmee onbegrijpelijk en/of voldoende gemotiveerd.
aantonendat sprake is van bedrog, en anderszijds het instellen van een vordering omdat Nethave van
mening is dat zij kan aantonendat sprake is van bedrog. Het onderscheid zou impliceren dat alleen wanneer van te voren
vast staatdat sprake is van bedrog een vordering kan worden ingesteld. Dat is echter een onmogelijke eis; het zou vergen dat Nethave van te voren zeker weet dat de rechter haar vordering gaat toewijzen. Los daarvan is op te merken dat D-Age en Diavolezza c.s. in feitelijke instanties een dergelijk onderscheid niet hebben bepleit.
subonderdeel 1.2is het oordeel van het hof bovendien onbegrijpelijk in het licht van de stellingen van D-Age en Diavolezza c.s., dat uit het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden volgt dat de bepalingen van art. 8 en 12 van de vaststellingsovereenkomst afdwingbaar waren nu bedrog niet is komen vast staan en Nethave D-Age en Diavolezza c.s. dus
nietaansprakelijk had mogen stellen. De verwijzing in rov. 3.7 naar rov. 8.2 van het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden kan ’s hofs oordeel niet dragen, omdat die overweging in een andere context is geplaatst, namelijk in het kader van de vraag of Nethave misbruik van procesrecht heeft gemaakt en om die reden veroordeeld moet worden in de volledige proceskosten.
in beginselde artt. 8 en 12 van de vaststellingsovereenkomst iedere grond onder de vorderingen van Nethave doen vervallen, maar dat dit anders is indien een beroep op die bepalingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Daarvan zou sprake kunnen zijn indien D-Age of Diavolezza c.s. zich schuldig hebben gemaakt aan bedrog (door omkoping van [betrokkene 1] ). Nu echter niet is komen vast te staan dat dat gebeurd is, doet zich niet voor dat een beroep op die bepalingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (zie ook hierboven onder 3.1, sub c). Voor zover in het onderdeel wordt uitgegaan van een andere lezing van rov. 3.6 van het hofarrest, is die lezing onjuist.
nade vaststelling dat geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van Nethave en is slechts als bijkomend argument gebruikt. Daarbij is het hof zich ervan bewust dat die overweging in een iets andere context plaatsvond, zo wordt immers letterlijk overwogen. Maar ook overigens is de verwijzing niet onbegrijpelijk. Uit de overweging van het hof Arnhem-Leeuwarden dat de vordering van Nethave
‘niet dermate van realiteitszin [is] ontbloot dat Nethave als gevolg van het innemen van deze stelling de daadwerkelijk door D-Age en Diavolezza c.s. gemaakte proceskosten moet vergoeden’, kan immers worden afgeleid dat ook het hof Arnhem-Leeuwarden van oordeel was dat het (tevergeefs) aanspannen van de procedure geen toerekenbare tekortkoming van de vaststellingsovereenkomst oplevert.
Het subonderdeel faalt daarmee.
subonderdeel 1.3wordt betoogd dat D-Age en Diavolezza c.s. gemotiveerd hebben aangevoerd dat het ‘procedeerverbod’ in de overeenkomst is opgenomen, omdat zij ‘het boek definitief wilden sluiten’ en niet de ene procedure voor de andere wilden verruilen. Nethave heeft daarmee welbewust ingestemd, ondanks signalen over de onbetrouwbaarheid van de door [betrokkene 1] afgelegde verklaring. Nu Nethave het ‘procedeerverbod’ heeft geschonden, is zij gehouden om schadevergoeding te betalen.
tweede onderdeel, dat uit twee subonderdelen bestaat, richt zich tegen rov. 3.10 van het arrest. Het hof overweegt daarin het volgende:
subonderdeel 2.1wordt aangevoerd dat het hof heeft miskend dat de vordering is gegrond op een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst, waarmee deze aan de exclusieve en limitatieve regeling van art. 6:96 lid 3 BW jo. art. 241 Rv is onttrokken en het opnemen van een afwijkende regeling in de vaststellingsovereenkomst niet nodig was.
Subonderdeel 2.2houdt in dat, voor zover het hof die grondslag niet heeft miskend, het een onbegrijpelijke uitleg aan de gedingstukken heeft gegeven. In
subonderdeel 2.3wordt aangevoerd dat het opnemen van een procedeerverbod in de vaststellingsovereenkomst impliceert dat het niet nodig is om een van de art. 6:96 lid 3 BW en art. 241 Rv afwijkende regeling te treffen. In een dergelijk geval moeten de gewone regels van het schadevergoedingsrecht worden toegepast.
subonderdeel 3.1wordt aangevoerd dat, anders dan het hof aanneemt, het hof Arnhem-Leeuwarden niet heeft geoordeeld over de onderhavige vordering omdat de vordering destijds gebaseerd was op onrechtmatige daad en misbruik van recht, met als feitelijke grondslag dat de vordering van Nethave in de door haar aangespannen procedures evident kansloos was. De onderhavige vorderingen van D-Age en Diavolezza c.s. zijn daarentegen rechtsvorderingen op de voet van art. 6:74 BW, die strekken tot het verkrijgen van schadevergoeding wegens een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van het in de vaststellingsovereenkomst. In
subonderdeel 3.2wordt gesteld dat de rechterlijke begroting van de proceskosten alsmede een eventuele afwijking van het liquidatietarief op grond van art. 237 Rv in hoge mate discretionair is. Aan de negatieve beslissing hierover mag dan ook niet (althans niet al te snel) gezag van gewijsde te worden toegekend ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding wegens schending van het ‘procedeerverbod’.
hetzelfde geschilpuntwordt voorgelegd. [18] Als dat het geval is, moet de rechter zich richten naar de eerdere (inhoudelijke) [19] rechterlijke beslissing over dat geschilpunt.
Daarmee faalt subonderdeel 3.1.
subonderdeel 4.1wordt opnieuw betoogd dat de gevorderde schadevergoeding aan de exclusieve en limitatieve regeling van de artt. 237 t/m 240 Rv is onttrokken. Ik verwijs wat dit betreft naar de bespreking van onderdeel 2 (zie onder 3.15-3.16).
subonderdeel 4.2wordt aangevoerd dat het oordeel onjuist, althans onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd is, omdat de vraag of er aanleiding is om aan nemen dat Nethave op voorhand had moeten begrijpen dat haar stellingen geen kans van slagen hadden, niet relevant is voor de beoordeling of D-Age en Diavolezza c.s. recht hebben op schadevergoeding. Voorts heeft het hof ten onrechte niet gemotiveerd waarom de door D-Age en Diavolezza c.s. gestelde bijzondere omstandigheden, met name de welbewuste wanprestatie van Nethave, ontoereikend zijn om een volledige kostenveroordeling toe te wijzen.
D-Age en Diavolezza c.s. stellen wel dat D-Age en Diavolezza als gevolg van de vernietiging van de vaststellingsovereenkomst en de daarop volgende procedures niet geliquideerd konden worden, maar zij onderbouwen dat niet, althans niet voldoende. Dat Nethave aansprakelijk zou zijn voor (vrijwel) alle advocaat-, accountants- én managementkosten (naar het hof begrijpt) in de periode vanaf 1 januari 2009, kan het hof dan ook niet als vaststaand aannemen. D-Age en Diavolezza c.s. hebben bij pleidooi in hoger beroep weliswaar aangeboden te bewijzen dat de vennootschappen eerder geliquideerd hadden kunnen worden, maar het hof acht dit aanbod onvoldoende concreet.
Enige inhoudelijke specificatie waaruit blijkt wat de werkzaamheden - waartegenover forse kosten staan - inhouden, ontbreekt. Dat alle opgevoerde kosten samenhangen met de bedrog-procedures en noodzakelijk waren voor de instandhouding van de vennootschappen gedurende de gerechtelijke procedures, is dan ook onvoldoende toegelicht. De omstandigheid dat D-Age en Diavolezza niet in 2009 konden worden geliquideerd, betekent nog niet dat Nethave alle kosten die zij daarna hebben gemaakt, dient te vergoeden.
Voor zover D-Age en Diavolezza c.s. vergoeding vragen van de kosten die [betrokkene 2] , [eiser 3] en [eiseres 4] en de (financieel) adviseurs en accountants hebben gemaakt in het kader van de gerechtelijke procedures, hebben zij onvoldoende toegelicht welke concrete werkzaamheden tegen over de gevorderde bedragen staan. De overgelegde facturen bieden onvoldoende aanknopingspunten omdat daarin slechts omschrijvingen staan als “directiewerkzaamheden”, “fiscaliteiten” en “advies”. Het hof kan dan ook niet als vaststaand aannemen dat D-Age en Diavolezza c.s. de gevorderde kosten voor deze procedures hebben moeten maken, laat staan in deze omvang.
Het bedrag van € 250,- aan kosten wegens door Nethave gelegde beslagen, is niet onderbouwd en komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking.”
subonderdeel 5.1wordt betoogd dat het hof bij de beoordeling van deze schadeposten een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd, omdat het op grond van art. 6:98 BW mede acht had moeten slaan op de door D-Age en Diavolezza c.s. benadrukte ernst van Nethave’s welbewuste wanprestatie en de aard van de door hen gevorderde schadeposten. Aan die schadeposten is een bepaalde mate van onzekerheid inherent.
door het horen van getuigen, waaronder de advocaten die voor haar in deze zaak zijn opgetreden en haar bestuurder [betrokkene 2] , als ook [eiser 3] en [eiseres 4] , die allen kunnen getuigen over de omvang en de noodzakelijkheid van de gemaakte kosten en het directe causale verband tussen het ontstaan van deze kosten en de toerekenbare tekortkoming van Nethave’, [24] en dat bewijs wordt aangeboden van hun stelling ‘
dat, waren de procedures achterwege gebleven, D-Age en Diavolezza eerder geliquideerd zouden zijn, zodat extra management-, accountants en publicatiekosten etc. achterwege hadden kunnen blijven.’ [25]
subonderdeel 5.3wordt betoogd dat het hof de gestelde schadeposten ten onrechte volledig heeft afgewezen op de enkele grond dat onvoldoende is toegelicht dat alle opgevoerde kosten samenhangen met de geëntameerde procedures. Op grond van hetgeen door D-Age en Diavolezza c.s. is gesteld, was op zijn minst een deel van de schade aannemelijk. Het hof had op grond van art. 6:97 BW dat deel van de schade moeten schatten.