7.3.Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 mei en 12 juni 2015 gehechte pleitnota heeft de raadsman van de verdachte aldaar uitgebreid bepleit dat en waarom het tenlastegelegde medeplegen niet bewezen kan worden. Ik verwijs hier naar de inhoud van dat pleidooi. Het hof heeft dit verweer verworpen en daartoe het volgende overwogen:
“
Overweging met betrekking tot het bewijs voor het onder 1 primair ten laste gelegde.
De verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het plegen van de onder 1 primair aan hem ten laste gelegde gekwalificeerde diefstal in vereniging.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte een alibi heeft omdat hij de gehele avond van 3 februari 2011 thuis is geweest. Dit alibi wordt bevestigd door de verklaringen hierover van [medeverdachte] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , aldus de verdediging.
De verdediging heeft daarnaast aangevoerd dat uit de verklaringen van [betrokkene 3] niet kan volgen dat de verdachte één van de overvallers in de woning van [betrokkene 3] was en dat - zo de verdachte zich buiten bij de woning van [betrokkene 3] ophield, hetgeen uitdrukkelijk wordt betwist door de verdediging - de verdachte bij de huidige stand van de jurisprudentie omtrent medeplegen niet als medepleger kan worden aangemerkt.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen (de telefoongegevens, het navigatiesysteem, de aangetroffen bivakmutsen, de aangetroffen hennep, het aangetroffen geld) niet redengevend zijn, dan wel bij de huidige stand van de jurisprudentie onvoldoende zijn om de verdachte als medepleger aan te merken.
Het hof is van oordeel dat het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen en acht de andersluidende lezing van de feiten door de verdachte en de verdediging niet aannemelijk geworden.
Het hof hanteert dezelfde bewijsmiddelen als de rechtbank in het vonnis heeft gebruikt (maar niet strikt onderscheiden voor de verschillende onderdelen van de tenlastelegging). Het hof gebruikt daarnaast als bewijs de verklaring die [betrokkene 4] op 15 februari 2011 bij de politie heeft afgelegd. Onderdelen uit die verklaring (ordner Onderzoeksdossier verdachten 1, persoonsdossier [betrokkene 4] vanaf pagina 40), die het hof met name redengevend acht voor de rol van de verdachte als medepleger, in de rol van initiator en organisator, zijn in het bijzonder:
Halverwege januari
(2011).
Op een gegeven moment was hij (
verdachte)er en toen hebben we het gehad over wat ik voor hem
(verdachte)moest doen en dat was iemand in de gaten houden. [verdachte] noemde toen ene [betrokkene 3] .
Hij vertelde mij dat [betrokkene 3] de broer was van de man die eigenaar is van café [A] en gaf mij een duidelijke persoonsbeschrijving van [betrokkene 3] . Hij zei dat hij wist dat [betrokkene 3] nu in dat café zou zijn en hij wilde dat ik er heen zou gaan om [betrokkene 3] te observeren.
[verdachte] vertelde mij dat hij [betrokkene 3] een lesje wilde leren.
Ik had de opdracht van [verdachte] meegekregen dat ik [verdachte] zou bellen op het moment dat [betrokkene 3] [A] zou verlaten. [verdachte] gaf heel duidelijk aan dat ik moest bellen en niet sms’en, omdat daar een vertraging in zou kunnen zitten.
[betrokkene 2]
( [betrokkene 2] , partner van verdachte)was mijn contactpersoon. Ik werd door haar gebeld om [betrokkene 3] te gaan schaduwen. Ik ben toen naar [A] gegaan. Op zondagavond
(30 januari 2011) ging ik naar [A] . [betrokkene 3] was er. Ik had steeds contact met [verdachte] en ik hield hem die nacht via de telefoon op de hoogte. Even over zessen belde ik [verdachte] om te zeggen dat [betrokkene 3] weg ging.
Maandagmiddag 31 januari
(2011)belde ik [betrokkene 2] en ik vroeg haar wat er verder was gebeurd. [betrokkene 2] zei dat er niets was gebeurd want hij
( [betrokkene 3] )kwam niet alleen aan.
Op 1 februari
(2011)had ik telefonisch contact met [verdachte] . Ik moest weer naar [A] om te kijken of [betrokkene 3] er was. Op 2 februari
(2011)ben ik weer naar [A] gegaan. [betrokkene 3] was er ook. Die avond heb ik een sms-bericht naar [verdachte] gestuurd. Hierin stond: “Je mannetje is er”.
Het door de verdediging opgevoerde alibi van de verdachte, alsmede het verweer dat is gevoerd ter zake van het bewijs voor het medeplegen, wordt weerlegd door de gebruikte bewijsmiddelen. Deze bewijsmiddelen passen buiten redelijke twijfel alleen in het volgende scenario:
-Verdachte is een paar dagen nauw betrokken geweest bij de voorbereiding van de overval op de woning van [betrokkene 3] aan de [a-straat 1] te Assen.
-Hij is in de nacht van 2 op 3 februari 2011 vanuit Groningen met de andere overvallers naar deze woning gereden, nadat hij in zijn opdracht het sein ontving dat [betrokkene 3] was gearriveerd.
-Op het moment van de overval is verdachte in ieder geval in de directe nabijheid van de woning van [betrokkene 3] geweest.
-Na de overval is verdachte (waarschijnlijk met de andere verdachten van de overval) van Assen naar zijn woning in Groningen teruggereden met de buit (softdrugs en geld) en de bivakmutsen.
-Verdachte heeft zijn partner gevraagd om de drugs, die dezelfde nacht in huis waren gekomen, in tassen te stoppen. Deze drugs en een grote hoeveelheid geld zijn in de auto van verdachte aangetroffen.
-Dezelfde nacht is de groep [betrokkene 3] de woning van verdachte binnengevallen, vermoedelijk om verhaal te halen voor de overval op de woning van [betrokkene 3] .
Verdachte heeft aldus een substantieel aandeel gehad in de voorbereiding én de uitvoering van de overval op de woning van [betrokkene 3] die hij in nauwe en bewuste samenwerking met anderen heeft gepleegd.
Omdat het kennelijk om strafbare handelingen gaat binnen het criminele circuit (enerzijds de groep [verdachte] en anderzijds de groep [betrokkene 3] ) en de meeste betrokkenen duidelijk niet het achterste van hun tong hebben willen laten zien, heeft het hof in het bijzonder bij de keuze uit de beschikbare verklaringen van betrokkenen en bij de waardering daarvan de nodige behoedzaamheid betracht en is gelet op voldoende steun in andere bewijsmiddelen.
De andersluidende verklaringen van verdachte of alternatieve scenario’s van de verdediging vinden onvoldoende steun in de bewijsmiddelen en zijn in het licht van alle feiten en omstandigheden niet aannemelijk geworden.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het hof het bewijsverweer van de verdediging (…).”