ECLI:NL:HR:2014:1685

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2014
Publicatiedatum
11 juli 2014
Zaaknummer
12/04978
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over eenvoudige bankbreuk en feitelijk leidinggeven aan rechtspersonen in faillissement

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, waarin de verdachte werd verweten feitelijk leiding te hebben gegeven aan de Stichting [A], die als bestuurder van failliete rechtspersonen [B] BV en [C] BV niet heeft voldaan aan de verplichtingen om boeken en bescheiden te bewaren en tevoorschijn te brengen. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof de tenlastelegging niet heeft verlaten en dat de uitleg van de tenlastelegging niet onverenigbaar is met de bewoordingen ervan. De verdachte had primair de verantwoordelijkheid om te zorgen dat de stichting aan haar verplichtingen voldeed, en subsidiair werd hem verweten dat hij niet had voldaan aan de op hem rustende verplichtingen. De Hoge Raad bevestigt dat de bewezenverklaring van het misdrijf van artikel 342, aanhef en onder 3°, (oud) Sr terecht is, en dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de uitspraak van het Hof.

Uitspraak

8 juli 2014
Strafkamer
nr. 12/04978
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 8 oktober 2012, nummer 24/002070-09, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. B.P. de Boer en mr. T. de Bont, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadslieden hebben daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel, het vierde middel en het vijfde middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel en het derde middel

3.1.
Het tweede middel klaagt dat het Hof bij de bewezenverklaring van het onder 5 tenlastegelegde feit de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten, door bewezen te verklaren dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het begaan door een rechtspersoon van het misdrijf van art. 342, aanhef en onder 3°, (oud) Sr, terwijl dit niet is tenlastegelegd.
Het derde middel klaagt dat het Hof het onder 5 bewezenverklaarde ten onrechte heeft gekwalificeerd als het misdrijf van art. 342, aanhef en onder 3°, (oud) Sr, nu in de bewezenverklaring en in de tenlastelegging de bestanddelen "aan hem te wijten [zijn]" en "niet in ongeschonden staat tevoorschijn [brengen]" ontbreken.
De middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
3.2.1.
Aan de verdachte is onder 5 tenlastegelegd dat:
"De Stichting [A] op een of meer tijdstippen in de periode van juni 2002 tot en met maart 2003, in ieder geval op of rond 9 augustus 2002 en/of 13 augustus 2002 en/of 16 augustus 2002 en/of 26 september 2002 (zijnde data van schriftelijke verzoeken curator om afgifte administratie) en/of 26 maart 2003 (mondeling verzoek curator om afgifte administratie) te Tiel en/of Zeewolde en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als bestuurder van een of meer rechtspers(o)on(en) te weten [B] BV, welke vennootschap bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Arnhem d.d. 24 juli 2002 in staat van faillissement is verklaard en/of [C] BV, welke vennootschap bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Utrecht d.d. 14 augustus 2002 in staat van faillissement is verklaard, (al dan niet) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid van Boek 2 Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15a, eerste lid van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of tevoorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, met name grootboeken en/of bankafschriften, in die artikelen bedoeld, aan welk(e) strafb(a)ar(e) feit(en) hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) feitelijk leiding heeft gegeven en/of opdracht toe heeft gegeven."
3.2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de tenlastelegging het volgende overwogen:
"Het hof leidt, uit het bezigen van de woorden "(al dan niet)" af dat de steller van de tenlastelegging heeft beoogd ten laste te leggen
(impliciet) primair:
- het misdrijf van artikel 343, aanhef en onder 4° van het Wetboek van Strafrecht en
(impliciet) subsidiair:
- het misdrijf van artikel 342, aanhef en onder 3° van het Wetboek van Strafrecht."
3.2.3.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"De Stichting [A] op tijdstippen in de periode van juni 2002 tot en met maart 2003, te Tiel en/of Zeewolde als bestuurder van rechtspersonen, te weten [B] BV, welke vennootschap bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Arnhem d.d. 24 juli 2002 in staat van faillissement is verklaard en [C] BV, welke vennootschap bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Utrecht d.d. 14 augustus 2002 in staat van faillissement is verklaard, niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het tevoorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, met name grootboeken en/of bankafschriften, bedoeld in artikel 10, eerste lid van Boek 2 Burgerlijk Wetboek, aan welk strafbaar feit hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven."
3.2.4.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde als volgt gekwalificeerd:
"feitelijk leiding geven aan het aan de bestuurder van een rechtspersoon, welke in staat van faillissement is verklaard, te wijten zijn, dat de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, waarmee volgens de in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek administratie is gevoerd, niet in ongeschonden staat worden tevoorschijn gebracht, begaan door een rechtspersoon."
3.3.
Voor de beoordeling van de middelen zijn de volgende artikelen van belang:
- Art. 342, aanhef en onder 3°, (oud) Sr luidt:
"De bestuurder of commissaris van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vijfde categorie:
(...)
3° indien aan hem te wijten is, dat aan de in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 15a, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen niet is voldaan of dat de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, waarmee volgens die artikelen administratie gevoerd is, en de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers die ingevolge die artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden staat worden te voorschijn gebracht."
- Art. 343, aanhef en onder 4°, (oud) Sr luidt:
"De bestuurder of commissaris van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien hij ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon:
(...)
4° niet voldaan heeft of niet voldoet aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 15a, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld."
3.4.
Het Hof heeft de tenlastelegging aldus verstaan, dat daarin aan de verdachte primair wordt verweten dat hij eraan feitelijk leiding heeft gegeven dat de Stichting [A], als bestuurder van de in staat van faillissement verklaarde rechtsperso(o)n(en) [B] BV en/of [C] BV, "ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van die rechtsperso(o)n(en)" niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen omschreven in de tenlastelegging en subsidiair, dat hij eraan feitelijk leiding heeft gegeven dat de Stichting [A], als bestuurder van de in staat van faillissement verklaarde rechtsperso(o)n(en) [B] BV en/of [C] BV, niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen omschreven in de tenlastelegging. Die uitleg is niet onverenigbaar met de bewoordingen van de tenlastelegging en moet in cassatie worden geëerbiedigd. Van die uitleg uitgaande, heeft het Hof bij de bewezenverklaring de grondslag van de tenlastelegging niet verlaten.
3.5.
Klaarblijkelijk heeft het Hof de tenlastelegging voorts aldus verstaan dat de in art. 342, aanhef en onder 3°,
(oud) Sr voorkomende termen "indien aan hem te wijten is, dat (...) boeken, bescheiden en andere gegevens (...) niet in ongeschonden staat worden tevoorschijn gebracht", daarin zijn omschreven met de woorden "niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het (...) tevoorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers". Uitgaande van die uitleg heeft het Hof terecht geoordeeld dat het bewezenverklaarde het misdrijf van art. 342, aanhef en onder 3°, (oud) Sr, oplevert.
3.6.
Beide middelen falen.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 juli 2014.