ECLI:NL:PHR:2017:306
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Schending van de hoorplicht in Bopz-zaak met betrekking tot voorlopige machtiging
In deze Bopz-zaak is een voorlopige machtiging verleend door de rechtbank Den Haag op 26 september 2016, waarbij de vraag in cassatie is of de hoorplicht is geschonden. De betrokkene, die op dat moment in een psychiatrisch ziekenhuis verbleef, had het ziekenhuis ongeoorloofd verlaten voordat de zitting plaatsvond. De rechtbank oordeelde dat de betrokkene niet bereid was zich te laten horen, ondanks het verweer van zijn advocaat dat betrokkene niet op de hoogte was van de zitting. De advocaat voerde aan dat de betrokkene niet door de rechter kon worden gehoord, omdat hij niet op de hoogte was van de datum en tijd van de zitting. De rechtbank verleende de voorlopige machtiging voor de periode tot en met 6 maart 2017, maar de advocaat stelde dat de rechtbank niet voldoende had gemotiveerd dat de betrokkene niet bereid was zich te laten horen. In cassatie werd betoogd dat de rechtbank de hoorplicht had geschonden, omdat de betrokkene niet op de hoogte was van de zitting en er geen bewijs was dat hij niet bereid was om gehoord te worden. De Hoge Raad concludeerde dat de klacht gegrond was en dat de bestreden beschikking niet in stand kon blijven, omdat de rechtbank niet had vastgesteld dat de betrokkene behoorlijk was opgeroepen. De zaak werd verwezen naar de rechtbank Den Haag voor verdere behandeling.