ECLI:NL:HR:2005:AT4078

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R05/039HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.B. Fleers
  • D.H. Beukenhorst
  • O. de Savornin Lohman
  • P.C. Kop
  • J.C. van Oven
  • P. Neleman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen voorlopige machtiging tot opname in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak gaat het om een verzoek tot cassatie van een persoon die in een psychiatrisch ziekenhuis is opgenomen op basis van een voorlopige machtiging. De Officier van Justitie in het arrondissement Amsterdam had op 29 december 2004 een verzoek ingediend bij de rechtbank voor de opname van de verzoeker, die op dat moment in een crisis verkeerde. De rechtbank verleende op 27 januari 2005 de voorlopige machtiging voor een periode van drie maanden, die eindigde op 27 april 2005. Verzoeker heeft tegen deze beschikking beroep in cassatie ingesteld, maar de Hoge Raad oordeelt dat de geldigheidsduur van de machtiging inmiddels is verstreken. Hierdoor heeft verzoeker geen belang meer bij zijn beroep, wat leidt tot niet-ontvankelijkheid in zijn cassatieverzoek. De Hoge Raad heeft de beschikking op 17 juni 2005 openbaar uitgesproken, waarbij de vice-president J.B. Fleers de zitting heeft geleid en de overige rechters hebben bijgedragen aan de beslissing. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekte tot vernietiging van de beschikking, maar de Hoge Raad heeft dit verzoek afgewezen en verzoeker niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

17 juni 2005
Eerste Kamer
Rek.nr. R05/039HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. D. Stoutjesdijk.
1. Het geding in feitelijke instantie
De Officier van Justitie in het arrondissement Amsterdam heeft op 29 december 2004 onder overlegging van een op 27 december 2004 ondertekende geneeskundige verklaring een verzoek ingediend bij de rechtbank aldaar tot het verlenen van een voorlopige machtiging tot het doen opnemen en doen verblijven van verzoeker tot cassatie - verder te noemen: verzoeker - in een psychiatrisch ziekenhuis.
Nadat de rechtbank op 27 januari 2005 de aan verzoeker toegevoegde advocaat, de behandelend psychiater, de opsteller van de geneeskundige verklaring, een sociaal-psychiatrisch verpleegkundige van de Krisisdienst Mentrum te Amsterdam en de vader van verzoeker had gehoord, heeft zij bij beschikking van diezelfde dag de voorlopige machtiging verleend voor de duur van drie maanden, eindigende op 27 april 2005.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft verzoeker bij verzoekschrift, binnengekomen ter griffie van de Hoge Raad op 10 maart 2005, beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Officier van Justitie heeft bij verweerschrift, binnengekomen ter griffie van de Hoge Raad op 5 april 2005, verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking.
De advocaat van de Officier van Justitie heeft bij brief van 19 april 2005 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De geldigheidsduur van de hiervoor onder 1 vermelde, op 27 januari 2005 verleende voorlopige machtiging om verzoeker in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en te doen verblijven is op 27 april 2005 verstreken. Om deze reden heeft verzoeker geen belang bij zijn beroep, zodat hij daarin niet kan worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman, P.C. Kop en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 17 juni 2005.