ECLI:NL:HR:2014:1017

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 april 2014
Publicatiedatum
25 april 2014
Zaaknummer
14/00748
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging voorlopige machtiging tot opname in psychiatrisch ziekenhuis zonder hoorplicht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een voorlopige machtiging tot opname van een betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. De zaak is ontstaan na een verzoek van de officier van justitie op 31 oktober 2013, waarbij de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 november 2013 een voorlopige machtiging heeft verleend voor de duur van zes maanden. Betrokkene was niet aanwezig tijdens de zittingen, maar zijn advocaat en andere zorgprofessionals waren wel aanwezig.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de rechtbank in strijd met artikel 8 van de Wet Bopz heeft gehandeld door de machtiging te verlenen zonder dat betrokkene was gehoord. De Hoge Raad benadrukt dat de rechter moet vaststellen of betrokkene bereid is zich te laten horen, en dat deze vaststelling met redenen omkleed moet worden. In dit geval heeft de rechtbank nagelaten om te bevestigen dat betrokkene niet bereid was om te verschijnen, wat een schending van de hoorplicht inhoudt.

De Hoge Raad heeft daarom de beschikking van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant voor verdere behandeling en beslissing. Deze uitspraak onderstreept het belang van de hoorplicht in procedures die betrekking hebben op de vrijheidsbeneming van individuen in psychiatrische instellingen.

Uitspraak

25 april 2014
Eerste Kamer
nr. 14/00748
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE
in het arrondissement Zeeland-West-Brabant,zetelende te Middelburg,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van Justitie.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 272141/BZ RK 13-6610 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 november 2013.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De officier van justitie heeft de rechtbank op 31 oktober 2013 verzocht op de voet van art. 2 Wet Bopz een voorlopige machtiging te verlenen tot opname en verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis.
(ii) De rechtbank heeft het verzoek behandeld op 4 en 6 november 2013. Daarbij was betrokkene niet aanwezig. Wel aanwezig waren de advocaat van betrokkene, de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige, en een verpleegkundig specialist in opleiding.
3.2
De rechtbank heeft de voorlopige machtiging verleend voor de duur van zes maanden.
3.3
Onderdeel II klaagt dat de rechtbank in strijd met art. 8 Wet Bopz de verzochte machtiging heeft verleend zonder dat betrokkene door de rechtbank is gehoord.
Het onderdeel voert aan dat de rechtbank niet heeft vastgesteld dat betrokkene niet gehoord wilde worden.
3.4
Ingevolge art. 8 lid 1 Wet Bopz dient de rechter, alvorens op het verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging te beslissen, degene ten aanzien van wie de machtiging is verzocht, te horen, tenzij de rechter vaststelt dat betrokkene niet bereid is zich te doen horen. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient de rechter die van oordeel is dat deze bereidheid ontbrak, dit met zoveel woorden in zijn beschikking vast te stellen en de gronden aan te geven waarop dat oordeel berust (vgl. HR 14 februari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2283, NJ 1997/378).
3.5
De rechtbank heeft in haar beschikking niet vastgesteld dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen en heeft derhalve ook niet de gronden vermeld waarop dat oordeel berust.
Het onderdeel is gegrond. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 november 2013;
verwijst de zaak naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
25 april 2014.