In dat geval is de ruimte beperkt om na afweging van de in het tweede lid van art. 359a Sv genoemde factoren af te zien van bewijsuitsluiting (vgl. HR 19 februari 2013, LJN BY5322, rov. 2.4.1-2.4.4). Van het afzien van bewijsuitsluiting kan slechts sprake zijn indien de rechter op gronden die rechtstreeks verband houden met de verklaring van de verdachte, de wijze waarop en de omstandigheden waaronder deze is verkregen, en/of de processuele houding van de verdachte en/of de raadsman dienaangaande tot het oordeel komt dat de verdachte door het achterwege blijven van die mededeling niet in zijn verdediging is geschaad (vgl. HR 20 januari 1981, LJN AC7103, NJ 1981/339).”
3.16. Als ik het goed zie dan heeft de Hoge Raad - aanhakend bij de jurisprudentie over art. 29 Sv, zoals die was ontwikkeld vóórdat art. 359a Sv zijn intrede deed - bepaald dat het achterwege laten van de cautie in dezelfde categorie dient te worden geschaard als de rechtspraak inzake bewijsuitsluiting betreffende de ‘Salduz-jurisprudentie’ (zie de door de Hoge Raad ontwikkelde kaders in HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5322). In beide gevallen is de ruimte om van toepassing van bewijsuitsluiting af te zien beperkt.Dat brengt met zich mee dat in een hierop ziend verweer niet nog eens op het belang van het geschonden strafvorderlijk voorschrift hoeft te worden ingegaan. Het hof heeft door wel een nadere toelichting te eisen op grond waarvan het gestelde verzuim betreffende het ontbreken van de cautie zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting, dus blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.Het middel klaagt daarover terecht. Of dat tot cassatie moet leiden kan pas blijken als hetgeen het hof als bewijs heeft gehanteerd nader wordt beschouwd. 3.17. Onder de bewijsmiddelen heeft het hof het volgende opgenomen:
“1. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 13 maart 2015 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700- 2015096043-11 (blz. 12 e.v.). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 13 maart 2015 afgelegde verklaring van de verdachte:
Vandaag, 13 maart 2015, wilde de douane ons controleren en toen zagen ze het vuurwapen. Dit vuurwapen is van mij. Ik heb het wapen met een vol magazijn in België gekocht.
2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 maart 2015 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700- 2015096043-2 (blz. 8 e.v.). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren dan wel één van hen:
Op 13 maart 2015 kregen wij de opdracht om naar de parkeerplaats voor de in- en uitgang van ECT Home City aan de Reeweg te Rotterdam te gaan. Aldaar had douanepersoneel een personenauto staande, in welk voertuig een vuurwapen zou zijn aangetroffen.
Nadat wij ter plaatse waren gearriveerd, werd ik, verbalisant [verbalisant 1], aangesproken door een medewerker van de douane, die mij het volgende verklaarde:
"Ik was samen met een collega aan het surveilleren toen ik op de Reeweg te Rotterdam een Volkswagen Golf met het kenteken [AA-00-BB] zag rijden. Ik en mijn collega besloten het voertuig te controleren.
De bijrijder bleek te zijn genaamd: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats].
Bij de doorzoeking van het voertuig trof ik onder de bijrijdersstoel een vuurwapen aan. [verdachte] zei direct dat het vuurwapen van hem was."
Ik, verbalisant [verbalisant 1], heb het aangetroffen vuurwapen in beslag genomen.
3. Een proces-verbaal onderzoek vuurwapen d.d. 13 maart 2015 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700- 2015096043-13 (blz. 15 e.v.). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Ik heb het voorwerp dat op 13 maart 2015 is aangetroffen in een motorvoertuig van het merk Volkswagen, kenteken [AA-00-BB], onderzocht.
Het voorwerp is een pistool van het merk FN, model 1922, kaliber 7.65 mm.
Dit pistool is geschikt om projectielen door een loop af te schieten en de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing.
Derhalve is dit pistool een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3°, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1°, van de Wet wapens en munitie.
Het vuurwapen valt niet onder categorie 'II onder 2°, 3° of 6° van de Wet wapens en munitie.
In de patroonhouder c.g. het magazijn van het pistool waren acht kogelpatronen van het kaliber 7.65 mm aanwezig. Deze munitie is geschikt om met het aangetroffen pistool te worden afgeschoten.”