2.2.3. Het Hof heeft het verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De verdediging heeft gesteld dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging nu er bewust of met grove onachtzaamheid van de belangen van de verdachte zijn recht op een eerlijke behandeling tekort is gedaan, om reden dat de politieverhoren van verdachte niet op juiste wijze hebben plaatsgevonden.
Hiertoe is, zakelijk weergegeven, aangevoerd:
a. dat het proces-verbaal van het verhoor van verdachte op 13 maart 2007 niet overeenkomt met de geluidsopname die van dat verhoor is gemaakt. Er staan in het schriftelijke proces-verbaal fragmenten vermeld die niet overeenkomen met de geluidsopname en daarnaast zijn belangrijke fragmenten van de geluidsopname niet en/of niet juist weergegeven in het schriftelijke proces-verbaal van het verhoor. Er zijn antwoorden van verdachte geïnterpreteerd en er was, gelet op het gegeven dat onder andere de termen 'webspace' en 'website' door elkaar zijn gebruikt en zijn verward, bij de verhorende verbalisanten sprake van gebrek aan specifieke kennis ten aanzien van internet, waardoor zij niet geschikt waren om verdachte te horen. Op grond van deze vaststelling is de conclusie gewettigd dat de verhorende politieambtenaren kennelijk de opzet hebben gehad om verdachte op een verkeerd spoor te brengen;
(...)
Ad a
Het hof heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep door de verdediging aangehaalde geluidsfragmenten van de geluidsopname van het verhoor van verdachte van 13 maart 2007 beluisterd. Met de verdediging heeft het hof vastgesteld dat deze fragmenten niet of niet geheel overeenkomen met het schriftelijke weergave van het verhoor.
Anders dan de verdediging is het hof echter van oordeel dat daardoor nog geen sprake is van schending van de beginselen van een goede procesorde.
Zoals de ter terechtzitting in hoger beroep als getuige gehoorde politieambtenaar [verbalisant 1] heeft verklaard, weidde verdachte tijdens zijn verhoor nogal uit en liep hij met die uitweidingen regelmatig langs de gestelde vragen heen. Daardoor is er voor gekozen om de schriftelijke weergave in het proces-verbaal te beperken tot de meest relevante onderdelen van de verklaring in het licht van de verdenking. Tegen de achtergrond van het gegeven dat schriftelijke verklaringen doorgaans een zakelijke weergave vormen van wat wordt verklaard en de vaststelling van het hof dat verdachte ook tijdens het verhoor ter terechtzitting in hoger beroep op vragen zeer uitweidde om vervolgens op de concrete vraag geen antwoord te geven, is daarmee in de ogen van het hof nog geen sprake van opzettelijke schending van de belangen van verdachte. Te meer niet nu de mate van verschillen relatief beperkt zijn en het gegeven dat het proces-verbaal van verhoor van 13 maart 2007 door verdachte per pagina is geparafeerd en onderaan is ondertekend. Dit op ambtseed opgemaakte proces-verbaal bevat de verklaring van verbalisanten dat ondertekening heeft plaatsgevonden nadat verdachte zijn verklaring had doorgelezen en daarbij had volhard, hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door beide, als getuige gehoorde, verhorende politieambtenaren is bevestigd. Derhalve was verdachte op het moment van ondertekenen op de hoogte van de inhoud van het proces-verbaal van verhoor en heeft hij daarmee ingestemd.
Het hof is daarnaast van oordeel dat ook anderszins niet is gebleken van enige opzet aan de zijde van de verhorende politieambtenaren om verdachte op een verkeerd spoor te brengen.
Het moge zo zijn dat zij ten tijde van het verhoor van verdachte de begrippen webspace en website niet, althans onvoldoende, kenden en dat zij wellicht ook overigens niet gespecialiseerd waren op het gebied van internet, maar daarmee is nog niet gegeven dat zij ongeschikt waren tot het verhoren van verdachte. Het verhoor vond immers plaats op basis van door andere, wel op het gebied van internet en kinderporno gespecialiseerde, opsporingsambtenaren aangeleverde onderzoeksbevindingen en het kan niet zo zijn dat verhorende opsporingsambtenaren per se ook over die kennis behoren te beschikken. Hierbij heeft uiteraard ook te gelden dat, zoals hiervoor ook is overwogen, de verhorende politieambtenaren verdachte in de gelegenheid hebben gesteld de schriftelijke weergave van de door hem afgelegde verklaring door te lezen en daar al dan niet mee in te stemmen.
(...)
Uit bovenstaande volgt dat het hof van oordeel is dat niet bewust of met grove onachtzaamheid van de belangen van verdachte diens recht op een eerlijke behandeling tekort is gedaan. Het verweer wordt dan ook verworpen en omdat ook overigens het tegendeel niet is gebleken is het openbaar ministerie derhalve ontvankelijk in de vervolging.
(...)
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
(...)
In de eerste plaats heeft de verdediging op grond van wat is gesteld en aangevoerd met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging subsidiair nog bewijsuitsluiting bepleit.
Op grond van en onder verwijzing naar wat het hof daaromtrent heeft overwogen, kort gezegd dat geen sprake is van een bewust of met grove onachtzaamheid schenden van het belang van verdachte op een eerlijke behandeling, wordt dit verweer verworpen."