Conclusie
[eiseres 1],
2 [eiseres 2],
3 [eiseres 3],
1.Inleiding, feiten en procesverloop
2.Bespreking van de middelen
onder aallereerst aan de orde dat het hof bepaalde essentiële stellingen van [eiseressen] niet heeft verdisconteerd. Die stellingen zouden als inhoud dan wel strekking hebben dat AGC tijdens de bespreking van 21 juli 2010, een van de tot dan toe gevoerde gesprekken afwijkend voorstel heeft gedaan en dat dit het afbreken van de onderhandelingen onaanvaardbaar maakte op het moment dat [eiseressen] op basis van dat voorstel de onderhandelingen voortzetten, terwijl dit afbreken des temeer onaanvaardbaar is omdat AGC met haar voorstel van 21 juli 2010 een "dealbreaker" heeft gelanceerd.
nr. 11);
nr. 14), en in de dagvaarding nr. 54 en MvG nr. 1.14, dat in een situatie van (langdurige) onderhandelingen niet te snel mag worden aangenomen dat een tegenaanbod is bedoeld als verwerping van een aanbod (
nr. 16);
nr. 23); en
nr. 28 en nr. 19).
nr. 12) dat het hof de bij (i) bedoelde stelling blijkens rov. 3.8, slot, onder ogen heeft gezien. De klacht in de
nrs. 13-14dat het hof daarom een andere betekenis aan het voorstel van [eiseressen] van 30 juli 2010 had moeten geven, stuit af op het feitelijke en niet onbegrijpelijk oordeel van het hof.
nrs. 15-18.
nrs. 29-33wordt nog betoogd dat het hof het desbetreffende verweer van AGC niet (zonder nadere bewijslevering) had mogen aanvaarden. Daartoe wordt een beroep gedaan op bepaalde e-mails. Er is echter niet aangegeven dat dit feitelijke betoog al in eerdere instanties is aangevoerd; in cassatie kan dit niet voor het eerst gedaan worden.
nrs. 34-39wordt, eveneens zonder verwijzing naar vindplaatsen in het dossier, een feitelijk betoog aangevoerd, met de strekking dat AGC onderhandelde zonder werkelijke intentie daartoe en/of aanstuurde op een breuk.
nrs. 23-27wordt betoogd, kan niet gezegd worden dat het hof uit de in rov. 3.1.7 en 3.1.14 bedoelde e-mails van [B] de conclusie had moeten trekken, dat AGV uit was op een breuk nadat een kandidaat-gerechtsdeurwaarder was geworven voor een standplaats te Amsterdam.
nrs. 10,
20-22en
48-49volgt uit het voorgaande dat ook die klachten falen.
onderdeel baanvoert, behoeft het hof niet te motiveren waarom het een stelling niet als een essentiële stelling beschouwt.
onderdelen c en dklagen, zo begrijp ik, dat het hof [eiseressen] niet heeft toegelaten tot nadere bewijslevering door middel van getuigen, zoals aangeboden op p. 24 van de MvG:
onderdelen e t/m gklagen, kort gezegd, dat het hof niet is ingegaan op de stelling van [eiseressen], dat AGC de onderhandelingen heeft beëindigd omwille van een vermeend belang van [eiseres 1] en niet om een belang van de kant van AGC.
nr. 41).
nrs. 40-47. Naar het oordeel van het hof deed zich immers een situatie voor waarin het een partij vrij staat om − conform de hoofdregel van HR 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7337, NJ 2005/467 (CBB/JPO) − de onderhandelingen af te breken.
nrs. 50-51) heeft het hof miskend dat de inspanningen van [eiseres 1] om een kandidaat-gerechtsdeurwaarder te vinden, hebben geleid tot het afbreken van de onderhandelingen door AGC, zodat daarmee uiteindelijk niet het belang van [eiseressen] werd gediend.