Voetnoten
1.Zie het in cassatie bestreden arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, van 15 oktober 2013, rov. 3.1-3.15.
2.Zie voor het procesverloop in eerste aanleg de vonnissen van de rechtbank Utrecht van 7 juli 2010 en 14 september 2011, rov. 1.1 en 1.2 en voor het procesverloop in hoger beroep de rov. 2.1-2.2 van het in cassatie bestreden arrest.
3.Het hof heeft waarschijnlijk bedoeld: de uit deze afspraak voor R&Z voortvloeiende verplichting.
4.Zie voor een samenvatting van de vorderingen door de rechtbank rov. 3.1 van het vonnis van 14 september 2011.
5.Nr. 3 A-dossier.
6.Zie CvA, onder 1.7 en 1.8, het oproepingsexploot van 27 april 2010 (nr. 3 A-dossier). Zie tevens de fax van de curator aan de rechtbank van 20 april 2010 (nr. 2 A-dossier).
9.De cassatiedagvaarding is op 15 januari 2014 uitgebracht.
10.De inhoud van de in cassatie overgelegde procesdossiers komt niet overeen. Het B-dossier bevat niet de brief van de curator aan de rechtbank van 20 april 2010 (nr. 2 A-dossier) en het oproepingsexploot van 27 april 2010 (nr. 3 A-dossier).
12.Vgl. de s.t. van de Ontvanger onder 1.3 en 3.1. Voor zover namens de Ontvanger in 5.4 en 5.14 van de s.t. nog wordt opgemerkt dat onderdeel a en c van het cassatiemiddel stellingen betreffen die voor het eerst in cassatie worden aangevoerd, geldt dat het geoorloofd is in cassatie een zuivere rechtsvraag aan de orde te stellen. Over een dergelijke vraag kan de Hoge Raad beslissen zonder enig nader onderzoek van feitelijke aard. Zie Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen 2005/137.
13.Cassatiedagvaarding, onder 3 en 73-76.
14.Zie over dwanginvordering en verzet Kamerstukken II 1987-1988, 20 588, 3, p. 19-25 en 41 e.v. Zie verder o.a. R.M.P.G. Niessen-Cobben, Wegwijs in de invordering, 2014, hfst. 4; C. Lamur, Invordering van belastingschulden, 2013, hfst. 4 en 5; J.J. Vetter e.a., Invordering van belastingen, 2012, hfst. 10 en 15; M.W.C. Feteris, Formeel belastingrecht, 2007, hfst. V. Zie daarnaast over de verzetprocedure i.h.b. T.C. van Wagensveld en K.H. Zonneveld, Verzet tegen tenuitvoerlegging dwangbevel: uitstel van executie? WFR 2002/764 en F.H.H. Sijbers, Over verzet in executiegeschillen. Een machtig wapen tegenover de Belastingdienst, Adv.bl. 2003, afl. 9, p. 374-378.
15.Kamerstukken II 2003-2004, 29 702, 3, p. 25, 61. Sijbers, t.a.p., p. 376 noemt het een beschikking in de zin van de Awb.
16.Vgl. Kamerstukken II 2003-2004, 29 702, 3, p. 26 en 61.
17.Vgl. Kamerstukken II 2003-2004, 29 702, 3, p. 62 en art. 439 lid 2 Rv.
18.Zie voor een beschrijving van de feitelijke gang van zaken bij het leggen van beslag op roerende goederen Vetter e.a., a.w., nr. 1109.
19.Voor een overzicht zie Kamerstukken II 1987-1988, 20 588, 3, p. 10-12.
20.Kamerstukken II 1988-1989, 20 588, 9, p. 18-19 en Kamerstukken II 1987-1988, 20 588, 3, p. 6-7. Zie echter de kritische kanttekening die Feteris, a.w., p. 177, hierover maakt.
21.Zie voor voorbeelden van mogelijke verzetsgronden o.a. Commentaar art. 17 Iw (R.B.H. Beune), aant. 10; Vetter e.a., a.w., nr. 1504; Van Wagensveld en Zonneveld, t.a.p., p. 766-768.
22.R. Steenman en J.H.P.M. Raaijmakers, Eigenrichting door de Ontvanger? Het zelf ontzeggen van schorsende werking aan verzet ex art. 17 IW 1990, WFR 2008, p. 1158, voetnoot 4, noemen daarnaast als mogelijkheden dat de belastingschuldige uitstel van betaling tracht te krijgen en de rechter vervolgens verzoekt om bij wijze van voorlopige voorziening de opgelegde aanslagen te schorsen.
23.Art. 17 Iw derogeert aan art. 438 Rv, waarnaar art. 4:123 Awb verwijst, echter art. 438 Rv is van toepassing als de ontvanger op grond van een civielrechtelijke titel executeert, zie Vetter e.a., a.w., nr. 1501. Van Wagensveld en Zonneveld kwalificeren art. 438 Rv tevens als vangnetbepaling.
24.HR 22 juni 1990, ECLI:NL:HR:1990:AC1165, NJ 1993/637, m.nt. M. Scheltema, rov. 3.2; Kamerstukken II 1987-1988, 20 588, 3, p. 22, 53 en 54; Kamerstukken II 2003-2004, 29 702, 3, p. 24 en 63. Zie voorts Vetter e.a., a.w., nr. 1503, waar de gronden worden besproken die het verzet niet kunnen dragen. 25.Kamerstukken II 1987-1988, 20 588, 3, p. 15-17; HR 31 januari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0487, NJ 1992/788, m.nt. H.J. Snijders en M. Scheltema, rov. 3.3; HR 22 juni 1990, ECLI:NL:HR:1990:AC1165, NJ 1993/637, m.nt. M. Scheltema, rov. 3.2. 26.Kamerstukken II 2003-2004, 29 702, 3, p. 24.
27.HR 31 januari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0487, NJ 1992/788, m.nt. H.J. Snijders en M. Scheltema, rov. 3.2. Zie voor een volledig overzicht van de door de belastingschuldige in te stellen nevenvorderingen Commentaar art. 17 Iw (R.B.H. Beune), aant. 9. Zie ook Sijbers, t.a.p., p. 377. 28.Zie daarover Sijbers, t.a.p., p. 378, onder verwijzing naar HR 19 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZC3636, NJ 2002/256, m.nt. Zwemmer onder NJ 2002/257. 29.Vgl. Kamerstukken II 2003-2004, 29 702, 3, p. 24-25 en 63. De wetgever heeft overigens op p. 63-64 opgemerkt dat het denkbaar is dat het aanhangig maken van een executiegeschil, waarvoor geen wettelijke termijn geldt, na het verstrijken van een redelijke termijn als misbruik van (proces)recht wordt aangemerkt.
30.Bijv. Commentaar art. 17 Iw (R.B.H. Beune), aant. 7; F.A. Piek, Kroniek invorderingsrecht, TFB 2013, afl. 1, p. 38; M.P. Waninge, De rechter buitenspel in verzetsprocedures, of toch niet?, Forfaitair 2008/190, p. 2; Sijbers, t.a.p., p. 375; Van Wagensveld en Zonneveld, t.a.p., p. 766.
31.Niessen-Cobben, a.w., p. 80. Verzet kan worden ingesteld tegen alle tenuitvoerleggingen, maar hoeft niet te zien op elke tenuitvoerlegging of tegen al hetgeen waarop het dwangbevel ziet, zie bijv. Lamur, a.w., p. 224; Vetter e.a., a.w., nr. 1502; Van Wagensveld en Zonneveld, t.a.p., p. 765-766.
32.Vetter e.a., a.w., nr. 1502. Volgens W.A. Verbeek, Verzet als machtig wapen?, Adv.bl. 2003, afl. 11, verandert het executoriaal beslag in een conservatoir beslag.
33.Vgl. o.m. HR 11 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2841, NJ 2003/440, rov. 4.5.2; HR 19 februari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2854, NJ 1999/367, rov. 3.3; HR 12 mei 1989, ECLI:NL:HR:1989:AC2498, NJ 1990/130, m.nt. W.H. Heemskerk, rov. 5; HR 16 november 1984, ECLI:NL:HR:1984:AG4901, NJ 1985/547, m.nt. L. Wichers Hoeth en W.H. Heemskerk, rov. 3.3-3.4. 37.Kamerstukken II 1987-1988, 20 588, 3, p. 53 i.h.b. en tevens p. 22.
38.Kamerstukken II 1988-1989, 20 588, 9, p. 21-22.
39.Te kennen uit Evaluatie Invorderingswet 1990, V-N 1998/7.20, p. 671 en diezelfde Evaluatie op p. 672. Zie verder Kamerstukken II 1997-1998, 25 600 IXB, 22, p. 3. Vgl. F.A. Piek, Kroniek Invorderingsrecht, TFB 2008, afl. 1, p. 35-36.
40.Vgl. de redactionele aantekening bij het in cassatie bestreden arrest (“Na inwerkingtreding van de Invorderingswet 1990 gebeurde het regelmatig (maar aanvankelijk niet heel vaak) dat een belastingschuldige ten laste van wie een executoriale verkoop werd aangezegd, op een zeer laat moment (of zelfs zoals in casu het geval is: één dag voor de geplande verkoop) een verzet[s]dagvaarding uitbracht, met (waarschijnlijk) als (enig) doel de executie te voorkomen of te traineren”) en de redactionele aantekening bij Rb. Arnhem (vzr.) 9 juni 2000, ECLI:NL:RBARN:2000:AV6995, V-N 2000/35.25 en Rb. ’s-Gravenhage (vzr.) 18 maart 1992, ECLI:NL:RBSGR:1992:AW5270, V-N 1992/1115, 22 (“Het heeft geruime tijd geduurd voordat de bepaling door de adviseurs werd “ontdekt”, thans wordt de fiscus met enige regelmaat met een beroep op de ten nadele van de ontvanger werkende bepaling geconfronteerd. Van de door de PvdA-fractie bij gelegenheid van de introductie van meergenoemde volzin aangevoerde proceseconomie is inmiddels niet veel te merken. Van invorderingseconomie nog minder.”). 41.Vgl. F.A. Piek, Kroniek Invorderingsrecht, TFB 2012, afl. 1, p. 42 en t.a.p., 2008, p. 36 en de redactionele aantekening bij HR 8 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA1525, V-N 2007/34.28. 43.HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828, NJ 2012/233, rov. 5.1, onder verwijzing naar HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:BA3516, NJ 2007/353, rov. 4.5. 44.Feteris, a.w. p. 86-88.
45.HR 7 oktober 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1475, NJ 1995/411, m.nt. H.J. Snijders, rov. 3.2 en 3.3. Zie ook de conclusie van A-G Vranken onder 11-15. 47.Ik gebruik zowel het begrip belastingplichtige als belastingschuldige, maar bedoel hetzelfde.
48.Aldus Piek, t.a.p., 2013, p. 37.
49.Volgens Piek, t.a.p., 2012, p. 42 wordt de ontvanger door de civiele rechter “opmerkelijk vaak” gevolgd in zijn standpunt “dat nagenoeg elk verzet misbruik van de wettelijke mogelijkheid daartoe impliceert.”. Zie ook Piek, t.a.p., 2008, p. 36. Waninge, t.a.p., p. 3 stelt dat uit jurisprudentie blijkt dat de rechter “al vrij snel van oordeel is dat sprake is van een zwaarwegend belang van de ontvanger en van misbruik van bevoegdheid zijdens de belastingplichtige.”. In de redactionele aantekening bij Rb. Groningen (vzr.) 9 april 2008, ECLI:NL:RBGRO:2008:BD2288, V-N 2008/23.25 wordt opgemerkt dat uit de rechtspraak volgt dat daar waar verzet wordt uitgesteld tot kort voor de executieverkoop, terwijl lopende verplichtingen ondertussen niet worden nagekomen, de belastingschuldige “over het algemeen” niet op de sympathie van de rechter kan rekenen. 50.Zie daarover hierna onder 2.29.
52.Besluit van 12 juni 2008, nr. CPP2008/1137M, Stcrt. 2008, 122. Zie over de (betekenis van de) Leidraad in het algemeen Vetter e.a., a.w., nr. 107 en 1608; Feteris, a.w., p. 15, 178 en Sijbers, t.a.p., p. 376.
54.Het standpunt van de Nationale ombudsman is in de redactionele aantekening in V-N met instemming begroet. Zie voor een bespreking van het rapport tevens F.A. Piek, Kroniek invorderingsrecht, TFB 2011, afl. 1, p. 36.
55.Kamerstukken II 2010-2011, 32 504, 5, p. 24.
56.Kamerstukken II 2010-2011, 32 504, 6, p. 53-54.
57.Piek, t.a.p., 2013, p. 38. Zie over die nadere voorwaarden Waninge, t.a.p., p. 4 en Steenman en Raaijmakers, t.a.p., p. 1160-1161.
58.Dat is volgens het redactionele commentaar op het thans in cassatie bestreden arrest wel het geval, zie V-N 2013/54.17.
59.Zie ook de rov. 4.6-4.11 van het vonnis van de rechtbank van 14 september 2011 en de rov. 4.7 en 4.8 van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 maart 2012 ECLI:NL:RBAMS:2012:BW6663, NJF 2012/287. Van dit laatste vonnis zou hoger beroep zijn ingesteld, aldus Piek, t.a.p., 2013, p. 38, maar de uitspraak daarin heb ik niet kunnen vinden. 60.Steenman en Raaijmakers, t.a.p., p. 1159.
61.Aldus A-G Vranken in 12 van zijn conclusie vóór HR 7 oktober 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1475, NJ 1995/411, m.nt. H.J. Snijders. 62.Zie de cassatiedagvaarding, onder 52-57.
63.Zie de cassatiedagvaarding, onder 58-60.
64.Cassatiedagvaarding, onder 52.
65.Vgl. rov. 4.14 onder c van het vonnis van de rechtbank.
66.Vgl. rov. 4.14 onder e van het vonnis van de rechtbank.