ECLI:NL:HR:2001:ZC3636

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 oktober 2001
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C99/279HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
  • J.B. Fleers
  • O. de Savornin Lohman
  • P.C. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheid van dwangbevel en bevoegdheid van de ontvanger in belastingzaken

In deze zaak heeft de vennootschap naar Pools recht, Agri, beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Agri had eerder verzet aangetekend tegen een dwangbevel van de Ontvanger van de Belastingdienst, dat was uitgevaardigd op 11 juli 1996, met betrekking tot een naheffingsaanslag van ƒ 8.345.053,--. De Rechtbank te 's-Hertogenbosch verklaarde het verzet ongegrond en de vordering in reconventie van de Ontvanger werd toegewezen. Agri ging in hoger beroep, maar het Hof bekrachtigde het vonnis van de Rechtbank.

In cassatie werd de vraag aan de orde gesteld of het dwangbevel geldig was, gezien het feit dat het was ondertekend door [betrokkene A], die niet het Hoofd van de betrokken eenheid was. Het Hof oordeelde dat, hoewel er geen schriftelijk mandaat was, [betrokkene A] materieel bevoegd was om het dwangbevel uit te vaardigen. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het ontbreken van een schriftelijk mandaat niet leidde tot de nietigheid van het dwangbevel. De Hoge Raad oordeelde dat Agri geen rechtens te respecteren belang had bij haar beroep op het gebrek aan schriftelijk mandaat, omdat het dwangbevel geldig was en de tenuitvoerlegging rechtmatig.

De Hoge Raad verwierp het beroep van Agri en veroordeelde haar in de kosten van het geding in cassatie. Dit arrest benadrukt de noodzaak van materiële bevoegdheid bij de uitvaardiging van dwangbevelen en de beperkte impact van interne instructienormen op de geldigheid van dergelijke besluiten.

Uitspraak

19 oktober 2001
Eerste Kamer
Nr. C99/279HR
AP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de vennootschap naar Pools recht AGRICULTURE INTERNATIONAL SP.Z.O.O., gevestigd te Przemysl, Polen,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. M.J. Hamer,
t e g e n
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/ ONDERNEMINGEN EINDHOVEN, kantoorhoudende te Eindhoven,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. H.D.O. Blauw.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: Agri - heeft bij exploit van 12 juli 1996 verweerder in cassatie - verder te noemen: de Ontvanger - gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Hertogenbosch en gevorderd dat de Rechtbank haar tot goed opposant zal verklaren tegen het in de dagvaarding bedoeld dwangbevel van de Ontvanger en dit dwangbevel buiten effect zal stellen.
De Ontvanger heeft de vordering bestreden en zijnerzijds in reconventie gevorderd de schorsende werking van het door Agri ingestelde verzet op te heffen en Agri te veroordelen om de tenuitvoerlegging van het op 11 juli 1996 betekende dwangbevel ter zake van de naheffingsaanslag ad ƒ 8.345.053,-- te gehengen en te gedogen.
Agri heeft de vordering in reconventie bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 12 december 1997 in conventie het verzet van Agri ongegrond verklaard. In reconventie heeft de Rechtbank de schorsende werking van het door Agri bij exploit van 12 juli 1996 ingestelde verzet tegen de tenuitvoerlegging van het tegen haar uitgevaardigde dwangbevel van 11 juli 1996 met betrekking tot de aanslag Loonbelasting/Premie Volksverzekering, aanslagnummer [...] opgeheven en Agri veroordeeld om de verdere tenuitvoerlegging van dat dwangbevel te gehengen en te gedogen.
Tegen dit vonnis heeft Agri hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 11 mei 1999 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep in conventie en in reconventie bekrachtigd, en de vorderingen van Agri afgewezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft Agri beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Ontvanger heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.B. Bakels strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van Agri heeft bij brief van 4 mei 2001 op deze conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Agri heeft in de periode van 20 februari 1995 tot 19 mei 1996 in Nederland Poolse werknemers tewerkgesteld. [Betrokkene C], wonende te [woonplaats], zorgde voor de uitbetaling aan hen van de (netto-)lonen, en kon daartoe bedragen opnemen van de rekening van Agri bij de Rabobank te Breugel. In voormelde periode heeft [betrokkene C] daartoe ongeveer ƒ 1 miljoen opgenomen.
(ii) Agri kocht in Nederland oogst op stam en liet deze oogsten door de Poolse werknemers. Zij bood de oogsten aan aan onder meer de veiling "De Kerseboom" te Mierlo. In 1995 heeft Agri van "De Kerseboom" een omzet ten bedrage van ƒ 11 miljoen op haar rekening bij de Rabobank ontvangen.
3.2 Agri is op de voet van art. 17 lid 1 Iw 1990 in verzet gekomen tegen het dwangbevel gedateerd 11 juli 1996 betreffende een aanslag loonbelasting/premie volksverzekering ten laste van Agri van een bedrag van ƒ 8.345.053,--. De gronden waarop zij in de eerste instantie haar verzet heeft doen steunen, zijn in cassatie niet meer van belang. De Ontvanger heeft in reconventie gevorderd de schorsende werking van het verzet op te heffen en Agri te veroordelen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel te gehengen en te gedogen. De Rechtbank heeft het verzet van Agri ongegrond verklaard en de vordering in reconventie van de Ontvanger toegewezen.
In hoger beroep heeft Agri haar eis gewijzigd en aan haar verzet tevens ten grondslag gelegd, kort weergegeven, dat het dwangbevel nietig is omdat het niet door een bevoegde ontvanger is uitgevaardigd. Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank in conventie en in reconventie bekrachtigd.
3.3 Met betrekking tot het dwangbevel heeft het Hof vastgesteld dat het is ondertekend door "De ontvanger, [betrokkene A]". [Betrokkene A] was in 1996 niet het Hoofd van de betrokken eenheid. Van de zijde van de Ontvanger is erkend dat geen schriftelijke in 1996 geldende aanwijzing aan [betrokkene A] als bedoeld in art. 19 lid 4 Uitvoeringsregeling Belastingdienst (hierna: UrB) kan worden overgelegd. Het moet derhalve in dit geding ervoor worden gehouden dat zulk een schriftelijk stuk niet voorhanden is. Anderzijds heeft Agri, aldus het Hof, niet bestreden dat [betrokkene A] in 1996 op de eenheid Belastingdienst/Ondernemingen werkzaam was, aldaar invorderingswerkzaamheden verrichtte en ter zake van de uitvaardiging van het dwangbevel van 11 juli 1996 binnen het kader van zijn bevoegdheden handelde (rov. 4.3.2).
Omtrent de vraag welk gevolg aan het ontbreken van een schriftelijk mandaat als hier bedoeld moet worden gehecht, heeft het Hof, eveneens in rov. 4.3.2, onder meer het volgende overwogen. De UrB zelf noch de daaraan ten grondslag liggende wetten bevatten enige sanctie op het overtreden van een voorschrift als hier aan de orde. Voorts kan de regeling in hoofdzaak worden aangemerkt als een op het interne functioneren van de Belastingdienst gericht geheel van instructienormen. Onder deze omstandigheden en gelet op de omstandigheid dat in redelijkheid niet behoeft te worden getwijfeld aan de bevoegdheid van [betrokkene A] in 1996 tot het uitvaardigen van een dwangbevel als hier aan de orde, moet het dwangbevel geldig worden geoordeeld en is de hierop gebaseerde tenuitvoerlegging rechtmatig.
3.4 Onderdeel I.A richt zich met een motiveringsklacht tegen de vaststelling van het Hof dat [betrokkene A] bij het uitvaardigen van het dwangbevel binnen het kader van zijn bevoegdheden handelde en dat Agri zulks niet heeft bestreden, nu immers, aldus het middel, de vordering van Agri primair erop was gebaseerd dat de Ontvanger (rechtens extern) juist niet bevoegd was het dwangbevel uit te vaardigen. De klacht kan bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden. Het Hof heeft met de bestreden overweging tot uitdrukking gebracht dat, afgezien van de omstandigheid dat het mandaat niet schriftelijk was verleend, [betrokkene A] bevoegd was het dwangbevel namens de Ontvanger uit te vaardigen en dat hij derhalve - materieel - binnen het kader van zijn bevoegdheden handelde.
3.5 Naar volgt uit hetgeen hiervoor in 3.3 is overwogen, is in dit geding niet in geschil dat [betrokkene A] niet de Ontvanger was, en betreft het debat van partijen met betrekking tot de geldigheid van het dwangbevel uitsluitend de vraag of aan [betrokkene A] krachtens een geldig mandaat de bevoegdheid was verleend namens de Ontvanger het dwangbevel uit te vaardigen. Wat deze vraag betreft moet gelet op het hiervoor in 3.4 overwogene ervan worden uitgegaan dat aan het mandaat uitsluitend het formele gebrek kleefde dat het niet schriftelijk was verleend en dat [betrokkene A] materieel bevoegd was het dwangbevel uit te vaardigen. Mede gelet op de omstandigheid dat Agri in de onderhavige procedure haar vordering heeft gericht tegen "de Ontvanger der directe belastingen te Eindhoven" en op de stellingen die zij in eerste aanleg aan deze vordering ten grondslag heeft gelegd zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal Bakels onder 1.3, moet het voor haar duidelijk zijn geweest dat, ook al was dit niet in het dwangbevel zelf met zo veel woorden tot uitdrukking gebracht, het om een namens de Ontvanger uitgevaardigd dwangbevel ging. Tegen de aanslag ter zake waarvan het dwangbevel was uitgevaardigd heeft Agri tijdig en op juiste wijze bezwaar gemaakt en tegen de afwijzing daarvan heeft zij beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat Agri een rechtens te respecteren belang heeft bij haar beroep op het aan het dwangbevel klevende gebrek, en moet worden aangenomen dat, in overeenstemming met het beginsel dat ten grondslag ligt aan art. 6:22 Awb, dit gebrek niet tot nietigheid van het dwangbevel leidt.
Nu derhalve het oordeel van het Hof dat het dwangbevel geldig moet worden geoordeeld, in stand blijft, kan de klacht dat het Hof ten onrechte aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd dat art. 19 lid 4 UrB slechts een intern werkende instructienorm behelst, bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden.
Onderdeel I.B is derhalve tevergeefs voorgesteld.
3.6 Voor zover onderdeel II klaagt dat de opdracht aan de belastingdeurwaarder tot betekening niet is verstrekt "door de ontvanger", bouwt het voort op onderdeel I en moet het het lot daarvan delen.
Voor zover het onderdeel zich richt tegen het oordeel van het Hof dat het ontbreken van parafering niet leidt tot nietigheid van de beslagakte, voldoet het niet aan de eisen van art. 407 lid 2 Rv., nu het onderdeel niet vermeldt waarom 's Hofs oordeel onjuist dan wel ontoereikend gemotiveerd is.
Het onderdeel faalt derhalve.
3.7 Het Hof heeft de stelling van Agri dat de Ontvanger ten onrechte, immers in strijd met de schorsende werking van het verzet (art. 17 lid 2 Iw 1990), onder Ogier beslag heeft gelegd verworpen (rov. 4.5.3). Onderdeel III bestrijdt dit oordeel en de door het Hof daaraan ten grondslag gelegde redengeving. Het onderdeel faalt. In rov. 4.17.2 van zijn arrest heeft het Hof in ander verband, namelijk naar aanleiding van de vordering in reconventie van de Ontvanger tot opheffing van de schorsende werking van het verzet, overwogen dat Agri in de omstandigheden van het geval misbruik maakt van haar bevoegdheid zich op grond van art. 17 lid 2 Iw 1990 op schorsing van de tenuitvoerlegging te beroepen, tegen welke overweging in cassatie niet een specifieke klacht is gericht. In zijn door het onderdeel bestreden overweging 4.5.3 heeft het Hof, in cassatie evenmin bestreden, overwogen dat het beslag strekte ter vervanging van het onder de veiling "De Kerseboom" gelegde beslag, en dat deze vervanging nodig was geworden door handelingen van de zijde van Agri tot frustrering van het eerder gelegde beslag. Gelet op dit een en ander geeft 's Hofs oordeel dat het bestreden beslag niet onrechtmatig behoeft te worden geoordeeld, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is voorts zozeer verweven met waarderingen van feitelijke aard dat het in cassatie verder niet op juistheid kan worden getoetst. Het is niet onbegrijpelijk en evenmin onvoldoende gemotiveerd.
3.8 Het falen van de onderdelen I - III brengt mee dat ook onderdeel IV tevergeefs is voorgesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Agri in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Ontvanger begroot op ƒ 632,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 19 oktober 2001.