Conclusie
1.Inleiding
tussenarrest van 1 februari 2011met de rechtbank dat de prioritering in de Netcode ten gunste van SEP jegens Eneco onrechtmatig is (rov. 6.2 TA), en ging vervolgens na hoe de (juridische en feitelijke) situatie zou zijn geweest zonder prioritering van SEP. De bewijslast voor hoe deze fictieve situatie er zou hebben uitgezien, legde ook het hof bij Eneco, zij het met de volgende kanttekening:
eindarrest(hierna: EA) gewezen. In dit arrest vat het hof de uitgangspunten van rov. 15 TA samen en komt het op verzoek van partijen terug op enkele van die uitgangspunten (rov. 1.1-1.2 EA). Voor de schadeberekening gaat het hof in het eindarrest uit van de volgende fictieve situatie.
1.103 MW
20.872 MW.”
aan Eneco toegekende capaciteit in fictieve situatie
67,2 MW
24,2 MWminder heeft kunnen importeren dan zonder die onrechtmatige daad.
€ 7.133.432, en wel als volgt:
-€ 1.133.859
€ 2.904.446.”
4.Beoordeling van het cassatiemiddel
maximale belastingenzoals deze volgden uit de onderbouwingen van de aanvragen van Eneco respectievelijk Eneco Shell (prod. 28 en 29 van Eneco; de aanvragen zelf konden niet meer worden achterhaald). Zo was volgens de onderbouwing van de aanvraag van Eneco het ‘verbruik om KW/h per jaar’ 7.650.000.000 en de ‘maximale belasting in KW’ 1.350.000 (= 1.350 MW).
basislast, omdat Eneco in haar aanvraag geen differentiatie heeft aangebracht tussen ‘werkdag-daguren’, ‘weekeinde-daguren’ en ‘nachturen’. Basislast betekent dat voor alle uren van het jaar dezelfde importcapaciteit wordt aangevraagd. Daarom moet het getal van de onderliggende afzet van 7.650.000.000 worden gedeeld door 8.784 uren (het aantal uren in 2000), hetgeen een capaciteit van 871 MW oplevert (p. 22, 34 en 52-53).
subonderdeel 2.1, want dit haakt in op hetgeen ik zojuist bij 4.11 constateerde. Het subonderdeel klaagt dat gegeven 's hofs uitgangspunt in rov. 2.4 EA dat de afzet van Eneco in KWh dient te worden gedeeld door 8.784 uren, onnavolgbaar is dat het hof in rov. 3.5 en 3.6 EA, zonder diezelfde correctie ten opzichte van andere marktpartijen, is uitgegaan van de in het SMAN-rapport vermelde gegevens die zijn gebaseerd op 4.000 uren in plaats van 8.784 uren. Dit klemt temeer, omdat het hof in rov. 2.4 EA kennelijk ervan uitgaat dat alle aanvragers bij TenneT – en dus ook de andere marktpartijen dan Eneco, Eneco-Shell en SEP – hun aanvragen hebben gebaseerd op basislast.
subonderdeel 2.2heeft het hof ten onrechte niet gemotiveerd gerespondeerd op Eneco's betoog in haar MnC nr. 21 dat het uiteindelijk niet noemenswaardig uitmaakt of de capaciteitsbehoefte naar rato van maximale last of basislast wordt berekend, vooropgesteld dat alle aanvragers dezelfde maatstaf hanteren.
in de eerste plaatsdat het hof niet voldoende gemotiveerd heeft geantwoord op het door Eneco aangedragen feit dat de door het hof in rov 2.5 EA behandelde “anomalie” ten aanzien van de aanvraag van Eneco Shell zich ook voordeed in de aanvragen van drie andere marktpartijen.
de tweede klacht van het subonderdeelis onbegrijpelijk de overweging in rov. 4.5 EA (derde volzin) dat onduidelijk is waarom TenneT de aanvraag van Eneco Shell heeft toegewezen voor 800 MW en dat daaruit niet valt af te leiden wat in de fictieve situatie met die aanvraag zou zijn gedaan. De klacht voert aan dat volgens de stellingen van Eneco TenneT de capaciteit niet toewees in basislast maar in maximale capaciteit en wijst erop dat de Staat geen (toereikende) verklaring heeft gegeven voor de deze ongerijmdheden.
subonderdeel 1.5 (eerste klacht)is dit onbegrijpelijk in het licht van het betoog van Eneco dat de aanvragers geen onderscheid maakten omdat TenneT daar niet om had gevraagd (maar om de maximale belasting).
subonderdeel 1.5 (tweede klacht)heeft het hof miskend dat zijdens Eneco het cijfer van 4.000 uitsluitend is gebruikt om de verhouding tussen de aandelen van de marktpartijen te bepalen (waarvoor de grootte van de deler op zichzelf niet relevant is) en niet om een door TenneT toegepaste rekenkundige verhouding tussen het door Eneco opgegeven verbruik (7.650.000.000 KWh/jaar) en de capaciteit (1.350 MW) weer te geven." [26]
subonderdeel 1.4heeft het hof miskend dat het gegeven dat de Staat onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, waardoor Eneco in de positie is gebracht dat zij achteraf een fictieve situatie moet reconstrueren, waartoe de Staat als toezichthouder en opsteller van de Netcode bovendien in een betere positie verkeert. Zo deze omstandigheden al geen bewijsvermoeden rechtvaardigen dat TenneT Eneco’s capaciteitsaanvraag overeenkomstig de daarin opgegeven maximale belasting heeft geaccepteerd, lag het op de weg van de Staat om hierover voldoende geadstrueerde feitelijke stellingen aan te voeren, bij gebreke waarvan het hof de in onderdeel 1, aanhef, onder a-c genoemde onzekerheden rechtens niet (alle) voor risico van Eneco mocht laten. Dit betreft:
subonderdeel 3.1(
eerste klacht) heeft het hof ten onrechte het na de MvG aangevoerde argument van Eneco (dat SEP en haar aandeelhouders, de productiemaatschappijen, geen aanvraag hadden kunnen indienen) als een tardieve grief aangemerkt. Volgens de klacht kon het hof dit argument niet aanmerken als een grief, nu dit niet strekte tot vernietiging van het dictum van de rechtbank, omdat de rechtbank geen oordeel had gegeven omtrent het geschilpunt welke aanvraag van SEP in de fictieve situatie door TenneT zou zijn geaccepteerd, en evenmin als grondslagwijziging waarvoor de in beginsel strakke regel van het grievenstelsel geldt.
tweede klachtvan het subonderdeel heeft het hof miskend dat de Staat er ondubbelzinnig in heeft toegestemd dat de nieuwe stelling van Eneco alsnog in de rechtsstrijd werd betrokken.
eerste klachtvan
subonderdeel 3.2betoogt, kort gezegd, dat het hof hiermee in strijd met art. 24 Rv buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden en/of in strijd met art. 19 Rv een ontoelaatbare verrassingsbeslissing heeft gegeven, omdat de Staat zich in verband met de vraag naar de aanvraag van SEP in de fictieve situatie niet heeft beroepen op ('s hofs uitleg van) de Netcode, laat staan op, kort gezegd, de formele rechtskracht daarvan ten opzichte van Eneco in deze procedure.
in de tweede plaatsover de toepassing althans uitleg die het hof heeft gegeven aan de Netcode. De mogelijkheid om ingevolge de Netcode transportcapaciteit aan te vragen voor SEP-transporten berustte immers op het bestaan van de afzonderlijke categorie SEP-transporten. Na bezwaar en beroep van Eneco is de Netcode in zoverre herroepen, zulks terwijl de Netcode overigens niet voorzag in de mogelijkheid om voor die SEP-transporten een aanvraag te doen in de categorie jaartransporten. Bij deze stand van zaken kon het hof uit de in de Netcode verplicht voorgeschreven aanvraag van SEP voor de afzonderlijke categorie van SEP-transporten, niet, laat staan met formele rechtskracht, afleiden dat SEP aan de wettelijke voorwaarden voldeed om aanvragen te kunnen doen in de categorie van jaartransporten die TenneT zou hebben geaccepteerd, aldus de klacht.
.Ten tweede: ook overigens maakt deze 24,2 MW slechts een klein deel uit van de elektriciteit die Eneco in 2000 in totaal tekort kwam (rov. 4.3 EA). Hiertegen is onderdeel 5 gericht.
subonderdeel 5.3kunnen de oordelen in rov. 4.3 EA niet in stand blijven indien een of meer van de klachten van de onderdelen 1 t/m 4 slagen. Het hof gaat immers uit van een door die onderdelen als te laag bestreden tekort aan importcapaciteit door toedoen van de Staat, aldus het subonderdeel.