1 Voluit: Verordening (EG) Nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91, PbEU 2004, L 46/1.
2 Voor zover mij bekend, zijn thans bij het HvJ EU de volgende vergelijkbare zaken aanhangig: C-629/10 en C 581/10 (gevoegde zaken), C-255/11, C-315/11, C-413/11, C-594/11. In zaak C-315/11 zijn prejudiciële vragen gesteld door de rechtbank Breda, sector kanton, 25 mei 2011, LJN BQ5967. Zie ook nr. 2.5 van mijn conclusie van heden in zaak 12/00508.
3 Het betreft zaken 12/00508, 12/00509, 12/00510, 12/00511, 12/00512, 12/00514, alsmede zaak 12/00187.
4 Zie rov. 2.1 t/m 2.3 van het bestreden vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, van 29 augustus 2011.
5 HvJ EG 19 november 2009, gevoegde zaken C-402/07 en C-432/07, Jur. 2009, p. I-10923, NJ 2010/137, m.nt. M.R. Mok.
6 LJN BU7710, NJF 2012/64.
7 Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, Montreal 28 mei 1999, Trb. 2000, 32 (Engelse en Franse tekst), Trb. 2001, 91 (Nederlandse vertaling). Het verdrag is voor Nederland in werking getreden op 28 juni 2004 (zie Trb. 2004, 167).
8 Op 23 maart 2012 heeft een gecombineerde mondelinge behandeling plaatsgevonden in deze zaak, alsmede in zaken 12/00508, 12/00509, 12/00510, 12/00511, 12/00512 en 12/00514. In deze zaken is een gecombineerde pleitnota overgelegd.
9 Tegen het vonnis van de kantonrechter in de onderhavige zaak staat geen hoger beroep open, omdat de vordering niet meer beloopt dan € 1.750,- (zie art. 332 Rv).
10 Zie hierover Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen (2005), nr. 130.
11 Zie voor een recente toepassing van deze cassatiegrond: HR 13 januari 2012, LJN BU1987, RvdW 2012/112.
12 HR 10 juli 2009, LJN BH9156, NJ 2009/362, rov. 3.4.4. Zie verder Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen (2005), nr. 131.
13 HR 16 maart 2007, LJN AZ1490, NJ 2007/637, m.nt. H.J. Snijders, rov. 3.7.2. Zie voor een geval waarin het beginsel van hoor en wederhoor niet in acht genomen was: HR 21 januari 2011, LJN BP1498, RvdW 2011/145.
14 HvJ EG 10 januari 2006, zaak C-344/04, Jur. 2006, p. I-403, NJ 2006/372, m.nt. M.R. Mok.
15 Zie HvJ EG 6 oktober 1982, zaak 283/81, Jur. 1982, p. 3415, NJ 1983/55 (Cilfit).
16 Zie R. Barents, EU-procesrecht, 2010, p. 358.
17 HvJ EG 30 september 2003, zaak C-224/01, Jur. p. I-10239, NJ 2004/160, m.nt. MRM, rov. 34 (Köbler); zie ook HvJ EG 17 juli 1997, zaak C-334/95, Jur. p. I-4517, rov. 53 (Krüger).
18 R. Barents, EU-procesrecht, 2010, p. 374.
19 K. Lenaerts/D. Arts, Europees procesrecht, 2003, p. 84, nr. 76.
20 HvJ EG 4 juni 2002, zaak C-99/00, Jur. 2002, p. I-4839, NJ 2003/120, rov. 17 (Lyckeskog).
21 In dezelfde zin H.B. Krans, De kantonrechter als hoogste rechter, WPNR 2004/6595, p. 829; M.R. Mok, Noot bij Lyckeskog-arrest, SEW 2003, p. 31; vgl. W.T. Eijsbouts e.a, Europees Recht - Algemeen Deel, 2010, p. 296.
22 Zie voor vindplaatsen van deze stellingen de opsomming onder 1 t/m 5 in nr. 1.2.1 van de cassatiedagvaarding.
23 Zie de als bijlagen bij de cassatiedagvaarding te vinden faxbrieven van 29 juli 2011 en 4 augustus 2011.
24 Vgl. o.a. HR 11 juli 2003, LJN AF7676, NJ 2003/567, rov. 3.4. Zie voorts HR 27 januari 2012, LJN BU8513, NJ 2012/76, alsmede LJN BU7254, NJ 2012/77.