ECLI:NL:PHR:2011:BP8858
Parket bij de Hoge Raad
- P. de Vries
- M.J. van der Meer
- Rechtspraak.nl
Huur van bedrijfsruimte en de kwalificatie als bedrijfsruimte in de zin van art. 7:290 BW
In deze zaak gaat het om de huur van een bedrijfsruimte door de Gemeente 's Hertogenbosch, die deze ruimte onderverhuurde aan The Talent Factory B.V. De kern van het geschil betreft de vraag of de gehuurde ruimte kan worden aangemerkt als bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De Gemeente huurt sinds 1 augustus 2005 een bedrijfsruimte van Edison Vastgoed B.V. en heeft deze onderverhuurd aan The Talent Factory, die de ruimte als cultureel jongerencentrum gebruikt. Edison heeft de huurrelatie met de Gemeente willen beëindigen, wat leidde tot een rechtszaak over de beëindiging van de huurovereenkomst en de onderhuurovereenkomst.
De Hoge Raad oordeelt dat de vraag of het gehuurde als bedrijfsruimte moet worden aangemerkt, cruciaal is voor de ontvankelijkheid van de cassatieberoepen. De partijen zijn het erover eens dat de verzoeksters tot cassatie in hun beroep kunnen worden ontvangen, ondanks het rechtsmiddelenverbod van artikel 7:230a lid 8 BW. De Hoge Raad bevestigt dat het begrip 'bedrijfsruimte' in artikel 7:290 BW een beperkte reikwijdte heeft en dat culturele activiteiten, zoals die van The Talent Factory, niet onder deze definitie vallen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere rechtspraak en concludeert dat de activiteiten van het jongerencentrum niet voldoen aan de criteria voor bedrijfsruimte, omdat deze niet primair gericht zijn op commerciële horeca-activiteiten.
De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de cassatieberoepen van de Gemeente en The Talent Factory moeten worden verworpen, en dat de kosten van de procedure voor rekening van de Gemeente komen. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de reikwijdte van de definitie van bedrijfsruimte in het huurrecht zorgvuldig te interpreteren, vooral in gevallen waar culturele en commerciële activiteiten zich vermengen.