In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, waarin het bezwaar van de appellante tegen een bestreden beschikking ongegrond werd verklaard. De appellante, werkzaam bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB), was in geschil over haar herinschaling en bevordering. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 29 april 2021, waarbij zowel de appellante als haar gemachtigde aanwezig waren, terwijl de geïntimeerde werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellante in 2005 in tijdelijke dienst was benoemd en dat er verschillende verzoeken tot bevordering en herinschaling zijn gedaan. De bestreden beschikking, die de herinschaling per 1 februari 2009 naar schaal 5, dienstjaar 8 vaststelde, werd door de Raad als onjuist beoordeeld. De Raad oordeelde dat de appellante per 1 november 2004 in schaal 5, dienstjaar 8 had moeten worden ingeschaald, en dat de herinschaling per 1 februari 2009 naar schaal 5, dienstjaar 11 moest plaatsvinden.
Daarnaast oordeelde de Raad dat de bevordering naar adjunct-commies in schaal 6 per 1 februari 2011 ten onrechte in stand was gelaten. De Raad concludeerde dat de appellante per 1 juli 2009 had moeten worden bevorderd naar de rang van adjunct-commies in schaal 6, dienstjaar 11. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het bezwaar van de appellante gegrond, met de opdracht aan de Gouverneur van Aruba om binnen vier weken een nieuwe beschikking te nemen op het verzoek om herinschaling en bevordering.