ECLI:NL:ORBAACM:2021:25

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
AUA2018H00124
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake herinschaling en bevordering van een ambtenaar in Aruba

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, waarin het bezwaar van de appellante tegen een bestreden beschikking ongegrond werd verklaard. De appellante, werkzaam bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB), was in geschil over haar herinschaling en bevordering. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 29 april 2021, waarbij zowel de appellante als haar gemachtigde aanwezig waren, terwijl de geïntimeerde werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellante in 2005 in tijdelijke dienst was benoemd en dat er verschillende verzoeken tot bevordering en herinschaling zijn gedaan. De bestreden beschikking, die de herinschaling per 1 februari 2009 naar schaal 5, dienstjaar 8 vaststelde, werd door de Raad als onjuist beoordeeld. De Raad oordeelde dat de appellante per 1 november 2004 in schaal 5, dienstjaar 8 had moeten worden ingeschaald, en dat de herinschaling per 1 februari 2009 naar schaal 5, dienstjaar 11 moest plaatsvinden.

Daarnaast oordeelde de Raad dat de bevordering naar adjunct-commies in schaal 6 per 1 februari 2011 ten onrechte in stand was gelaten. De Raad concludeerde dat de appellante per 1 juli 2009 had moeten worden bevorderd naar de rang van adjunct-commies in schaal 6, dienstjaar 11. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het bezwaar van de appellante gegrond, met de opdracht aan de Gouverneur van Aruba om binnen vier weken een nieuwe beschikking te nemen op het verzoek om herinschaling en bevordering.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
ARUBA

Op het hoger beroep van:

[appellante],

wonend in Aruba,
appellant,
gemachtigde: mr. R.P. Lee
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van
7 mei 2018, AUA201701386 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellante
en

de Gouverneur van Aruba,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Bij Landsbesluit van 19 mei 2017, no. 1 (bestreden beschikking) heeft geïntimeerde appellante met ingang 1 februari 2009 heringeschaald in de rang van hoofdklerk bij de SVB in schaal 5, dienstjaar 8 en met ingang van 1 februari 2011 bevorderd naar de rang van adjunct-commies, in schaal 6, dienstjaar 10.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellant tegen de bestreden beschikking gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 april 2021. Appellante en haar gemachtigde zijn verschenen. Geïntimeerde heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij Landsbesluit van 24 augustus 2005 is appellante in tijdelijke dienst benoemd in de rang van klerk 1e klasse bij de SVB, in schaal 4, dienstjaar 3. Zij is geplaatst in de functie van administratieve medewerker. Een functie met een maximale waardering in schaal 5.
1.2.
Appellante heeft in een brief van 1 oktober 2006 de Minister van Volksgezondheid en Milieu gevraagd om inschaling in schaal 6, omdat zij beschikt over het diploma “Associate of Science Degree Travel and Tourism” en dit diploma in Nederland is gewaardeerd op MBO 4 niveau.
1.3.
Het verzoek van appellante van 30 maart 2009 om met ingang van
1 november 2007 bevorderd te worden naar de rang van hoofdklerk is bij Landsbesluit van 12 mei 2010 deels ingewilligd door appellante met ingang van
1 november 2008 te bevorderen naar de rang van hoofdklerk in schaal 5, dienstjaar 3.
1.4.
Bij Landsbesluit van 2 april 2009 is appellante in vaste pensioengerechtigde dienst benoemd. Per 1 juli 2009 is appellante intern bij de SVB aangesteld als beoordelaar. Een functie met een maximale waardering in schaal 8.
Deze aanstelling, in combinatie met het door appellante behaalde diploma, was voor de directeur van de SVB aanleiding per brief van 20 januari 2012 de Minister van Volksgezondheid en Sport te vragen het nodige te doen voor een inschaling van appellante op het niveau van schaal 6.
1.5.
Appellante is per 1 april 2012 overgeplaatst naar de Directie Sociale Zaken in de functie van consulent bij de Sectie Financieramente Vulnerabel. Een functie met een maximale waardering in schaal 10.
1.6.
Bij Landsbesluit van 19 mei 2017, no. 1, is appellante met ingang van
1 februari 2009 heringeschaald in de rang van hoofdklerk bij de SVB in schaal 5, dienstjaar 8 en met ingang van 1 februari 2011 bevorderd naar de rang van adjunct-commies in schaal 6, dienstjaar 10.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar tegen de bestreden beschikking ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep bepleit dat zij met ingang van 1 november 2004 wordt ingeschaald in schaal 5, met ingang van 1 juli 2009 in minimaal schaal 6, dienstjaar 5, en vervolgens elke twee jaar daarna ingeschaald naar de naasthogere schaal.
3.2.
In de contra-memorie heeft geïntimeerde erkend dat het inschalingsbeleid voor EPI-afgestudeerden is dat afgestudeerden op EPI-kwalificatieniveau 4 bij indiensttreding worden ingeschaald in schaal 6, dienstjaar 5, mits de functiezwaarte dit toelaat. De functiezwaarte van de door appellante bekleedde functie liet inschaling in schaal 6 niet toe. Appellante kan niet meer opkomen tegen het uitblijven van een beslissing op haar verzoek van 1 oktober 2006. Zowel niet wegens tijdsverloop als ook niet wegens het niet protesteren tegen haar bevordering.
Met de vaste gedragslijn van niet meer dan drie jaar terugwerkende kracht na de officiële registratie van een verzoek om bevordering kan de herschaling pas per
1 februari 2009 ingaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het Gerecht en geïntimeerde worden gevolgd waar het gaat om de vraag met ingang van welke datum herinschaling kan plaatsvinden. Dat kan pas per
1 februari 2009, gelet op het verzoek van de Directeur SVB van 20 januari 2012 en het zogenoemde driejarenbeleid. De redelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen het uitblijven van een beschikking na het verzoek van
1 oktober 2006 is al lang verlopen. Bovendien heeft appellante daarna nog een verzoek gedaan om bevordering en tegen de op dat verzoek genomen beschikking geen bezwaar gemaakt.
4.2.
Een volgende vraag is of de herinschaling per 1 februari 2009 naar schaal 5, dienstjaar 8 wel juist is. Geïntimeerde heeft erkend dat de inschaling van appellante bij de indiensttreding per 1 november 2004 niet correct is geweest. Gelet op haar diploma en de functiezwaarte had appellante per 1 november 2004 ingeschaald moeten worden in schaal 5, dienstjaar 8. Het driejarenbeleid zegt alleen iets over het moment waarop een bevordering kan ingaan. Het is dan ook niet in strijd met dat beleid om de eerder gemaakte fout te herstellen, in die zin dat moet worden nagegaan in welke schaal en dienstjaar appellante per 1 februari 2009 bezoldigd zou zijn geweest als ze per 1 november 2004 was ingeschaald in schaal 5, dienstjaar 8.
4.3.
Het maximum van schaal 5 wordt bereikt na 11 dienstjaren. Appellante zou dat maximum hebben bereikt per 1 november 2007, als zij per 1 november 2004 was ingeschaald in schaal 5, dienstjaar 8. Bij een correcte inschaling zou appellante per
1 februari 2009 dus bezoldigd zijn geweest in schaal 5, dienstjaar 11. Dat betekent dat de herinschaling per 1 februari 2009 moet plaatsvinden naar schaal 5, dienstjaar 11. Dit onderdeel van de bestreden beschikking is ten onrechte in stand gelaten door het Gerecht.
4.4.
De laatste vraag die beantwoord moet worden is of het Gerecht de bestreden beschikking terecht in stand heeft gelaten voor zover appellante daarbij met ingang van 1 februari 2011 is bevorderd naar de rang van adjunct-commies in schaal 6, dienstjaar 10.
4.5.1.
Artikel 24, zesde lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) luidt als volgt:
“Artikel 24
6. Ingeval overgang geschiedt naar een betrekking, aan welke een hogere eindbezoldiging is verbonden, wordt de bezoldiging toegekend, welke onmiddellijk is gelegen boven het bedrag, laatstelijk in de lagere rang aan bezoldiging genoten. Indien een bezoldigingsvooruitgang wordt verkregen gelijk aan het bedrag der eerstvolgende periodieke verhoging in de oude betrekking of minder, dan telt de voor die verhoging vervulde diensttijd mede voor de toekenning van de eerstvolgende verhoging in de nieuwe betrekking.“
4.5.2.
Artikel 4, eerste en tweede lid, van de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 (BrA) luidt als volgt:
“Artikel 4
1. In de bij dit landsbesluit behorende bijlage B zijn de benoemings- en bevorderingseisen voor verschillende betrekkingen opgenomen.
2. Om in aanmerking te komen voor een benoeming tot ambtenaar, voor een bevordering of voor overgang naar een andere betrekking, dient de betrokkene aan de in het eerste lid voor de desbetreffende betrekking bedoelde eisen te voldoen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam worden geacht.”
4.6.
Per 1 juli 2009 is appellante binnen de SVB een functie gaan vervullen met een maximale waardering in schaal 8. Een gegeven dat mede ten grondslag ligt aan het verzoek om bevordering. Geïntimeerde heeft niet duidelijk kunnen maken waarom gekozen is voor 1 februari 2011 als moment van bevordering. Wat daar verder van zij, mede gelet op de omstandigheid dat appellante geacht moet worden vanaf
1 november 2004 ingeschaald te zijn in schaal 5, wordt aan alle in Bijlage B genoemde criteria voor een bevordering per 1 juli 2009 naar de rang van adjunct-commies voldaan. Hetzij omdat appellante beschikt over een diploma dat bevordering naar schaal 6 zonder meer mogelijk maakt, hetzij omdat zij naast het voldoen aan een lagere diploma-eis, geacht wordt aan de anciënniteitseis van vier jaar te hebben voldaan. Op grond van artikel 24, zesde lid, van de Lma dient appellante per 1 juli 2009 te worden bevorderd naar de rang van adjunct-commies in schaal 6, 11 dienstjaren. Het Gerecht heeft ook de bevordering per 1 februari 2011 ten onrechte in stand gelaten.
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat het Gerecht had moeten doen, zal de Raad het bezwaar tegen de bestreden beschikking alsnog gegrond verklaren, de bestreden beschikking vernietigen en geïntimeerde opdracht geven een nieuwe beschikking te nemen op het verzoek om herinschaling en bevordering met inachtneming van wat de Raad in deze uitspraak heeft overwogen. Geïntimeerde wordt, gelet op het aanzienlijke tijdsverloop en het door appellante in deze procedure ingenomen standpunt, in overweging gegeven om daarnaast een beschikking af te geven over de mogelijke bevorderingen van appellante na 1 juli 2009, nu appellante lijkt te voldoen aan de in Bijlage B van de BrA opgenomen bevorderingeisen voor de rangen van adjunct-commies 1ste klasse (schaal 7), commies (schaal 8), commies 1ste klasse (schaal 9) en hoofdcommies (schaal 10). Voor die verdere bevorderingen geldt namelijk naast de diploma-eis en een door appellante beklede functie die die bevordering rechtvaardigt, een anciënniteitseis van twee jaren. En uiteraard de in artikel 4, tweede lid, van de BrA genoemde voorwaarde dat appellante geschikt en bekwaam wordt geacht voor vervulling van haar betrekking.
5. De Raad ziet aanleiding geïntimeerde te veroordelen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en hoger beroep.

Beslissing

De Raad:
-
vernietigtde aangevallen uitspraak;
-
verklaarthet bezwaar
gegrond;
-
vernietigtde bestreden beschikking;
-
bepaaltdat de Gouverneur van Aruba binnen vier weken na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beschikking op het bezwaar van appellante neemt met inachtneming van deze uitspraak;
-
veroordeeltde Gouverneur van Aruba tot betaling aan appellante van haar
proceskostenin bezwaar en in hoger beroep tot een bedrag van Afl. 2.800,00 (zegge: tweeduizend en achthonderd gulden), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus gegeven door mrs. M.C. Bruning voorzitter, L.C. Hoefdraad en
A.H.M. van de Leur, leden, en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.