ECLI:NL:ORBAACM:2021:51

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
AUA2019H00115
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering van een ambtenaar na plaatsing in een andere carrièrefunctie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba. De zaak betreft de bevordering van een ambtenaar, geïntimeerde, die per 1 oktober 2015 was bevorderd naar de rang van commies 1ste klasse. De Gouverneur betwist de ingangsdatum van deze bevordering, die volgens hem 1 februari 2015 zou moeten zijn. Het Gerecht heeft het bezwaar van geïntimeerde gegrond verklaard en de ingangsdatum van de bevordering vastgesteld op 1 februari 2013. De Gouverneur heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat voor een bevordering ook moet worden voldaan aan de geschiktheidseisen zoals opgenomen in de Bezoldigingsregeling Aruba 1986. De Raad heeft de zaak op 17 juni 2021 behandeld en geconcludeerd dat de ingangsdatum van de bevordering correct was vastgesteld door het Gerecht. De Raad oordeelt dat de anciënniteit in de oude functie geen rol speelt bij de beoordeling van de geschiktheid voor de nieuwe functie. De Raad bevestigt de uitspraak van het Gerecht en verklaart het hoger beroep van de Gouverneur ongegrond. Geïntimeerde had ook incidenteel hoger beroep moeten instellen, maar dit heeft zij nagelaten, waardoor zij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoek om bevordering naar schaal 10.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
ARUBA

Op het hoger beroep van:

de Gouverneur van Aruba,

appellant,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van
6 mei 2019, AUA201802910 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellant
en

[geïntimeerde],

wonend in Aruba,
geïntimeerde,

Procesverloop

Bij Landsbesluit van 23 augustus 2018, nr. 12 (bestreden beschikking) heeft appellant geïntimeerde met ingang van 1 oktober 2015 bevorderd naar de rang van commies 1ste klasse met vaststelling van haar bezoldiging in schaal 9, dienstjaar 9. Bij contra-memorie heeft appellant gemeld dat de ingangsdatum van de bevordering niet
1 oktober 2015, maar 1 februari 2015 moet zijn.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door geïntimeerde tegen de bestreden beschikking gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de bestreden beschikking vernietigd en de bestreden beschikking in dier voege gewijzigd dat de ingangsdatum van de bevordering wordt bepaald op 1 februari 2013.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2021. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Geïntimeerde is verschenen. Appellant heeft ter zitting nadere stukken overgelegd. Deze stukken zijn bij de beoordeling van het hoger beroep meegewogen. Geïntimeerde heeft ter zitting gemeld incidenteel hoger beroep in te stellen, omdat het Gerecht ten onrechte geen uitspraak heeft gedaan over de door haar gewenste bevordering naar schaal 10 met ingang van 1 februari 2015.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Geïntimeerde is per 1 september 1995 in tijdelijke dienst getreden van het Land Aruba (Land) en tewerkgesteld bij de Centrale accountantsdienst in de rang van adjunct-commies 1ste klasse. Met ingang van 1 september 1998 is geïntimeerde benoemd in vaste dienst en per 1 juli 2002 is zij bevorderd naar de rang van commies (schaal 8).
1.2.
Vanaf 25 oktober 2011 is geïntimeerde tijdelijk uitgeleend aan de Directie Financiën (DF), waar zij werkzaamheden als medewerker financiële administratie is gaan verrichten. Per 1 februari 2013 is zij overgeplaatst naar de functie van medewerker financiële administratie bij DF met behoud van haar rechtspositie. Het Gerecht heeft bij uitspraak van 13 april 2015 het bezwaar van geïntimeerde tegen de ingangsdatum van haar overplaatsing niet-ontvankelijk verklaard, omdat de datum van de overplaatsing, als geïntimeerde aan alle andere bevorderingseisen voldoet, een bevordering niet in de weg zal staan. Bij een bevorderingsverzoek zal gekeken worden naar het aantal jaren in de rang van geïntimeerde en dus niet naar het aantal jaren in de functie. Tegen deze uitspraak hebben partijen geen hoger beroep ingesteld.
1.3.
Met een brief van 29 december 2015 heeft geïntimeerde verzocht haar te bevorderen naar de rang van commies 1ste klasse (schaal 9) per 1 oktober 2013 en naar de rang van hoofdcommies (schaal 10) per 1 oktober 2015. Op dit verzoek is gereageerd met de bestreden beschikking.
2. Het Gerecht is tot gegrondverklaring van het bezwaar van geïntimeerde gekomen op grond van de overweging dat geïntimeerde op 1 februari 2013 voldoet aan alle bevorderingseisen. Met ingang van 1 februari 2013 is geïntimeerde een functie gaan bekleden met een maximale functiewaardering die bevordering naar de rang van commies 1ste klasse rechtvaardigt en op dat moment had zij ook meer dan twee jaar in de rang van commies doorgebracht.
3.1.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak, omdat het Gerecht zou hebben miskend dat voor een bevordering ook voldaan moet zijn aan het vereiste dat de ambtenaar voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam is, zoals deze eis is opgenomen in artikel 4, tweede lid, van de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 (BrA). Appellant benadrukt dat het hier gaat om een zogenaamde carrièrefunctie en stelt dat als bij plaatsing in een hogere functie de anciënniteit in de oude functie ook meegenomen moet worden, [geïntimeerde] in principe gelijk ook bij plaatsing in de nieuwe functie per 1 februari 2013 bevorderd zou hebben moeten worden naar schaal 10. Appellant heeft ter onderbouwing van dit betoog ter zitting een beroep gedaan op een uitspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van 12 april 2016, RvBAz 2013/69920 en op een uitspraak van het Gerecht van 19 augustus 2019, AUA201802041.
3.2.
Geïntimeerde heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit, voor zover het Gerecht de ingangsdatum van haar bevordering heeft gesteld op 1 februari 2013 en bepleit dat een uitspraak wordt gedaan over haar verzoek om bevordering naar schaal 10.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in wezen stelt is dat plaatsing in een andere carrièrefunctie nooit gepaard kan gaan met een bevordering. Anciënniteit opgebouwd in de oude functie speelt geen enkele rol en tot het oordeel dat een ambtenaar geschikt en bekwaam is voor de vervulling van een functie kan alleen worden gekomen door een beoordeling die wordt opgemaakt over de periode die start op het moment dat de ambtenaar formeel geplaatst is in de nieuwe functie.
4.2.1.
Artikel 4, eerste en tweede lid, van de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 (BrA) luidt als volgt:
“Artikel 4
1. In de bij dit landsbesluit behorende bijlage B zijn de benoemings- en bevorderingseisen voor verschillende betrekkingen opgenomen.
2. Om in aanmerking te komen voor een benoeming tot ambtenaar, voor een bevordering of voor overgang naar een andere betrekking, dient de betrokkene aan de in het eerste lid voor de desbetreffende betrekking bedoelde eisen te voldoen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht.”
In de carrièrelijn voor administratieve ambtenaren in bijlage B bij het BrA gelden de volgende eisen voor een bevordering naar de rang van commies 1ste klasse (schaal 9):
“II D. commies 1ste klasse (schaal 9)
a. als onder C;
b. bevordering op grond van de door de betrokkene beklede functie, welke een waardering op het niveau van commies 1ste klasse rechtvaardigt en voorts met dien verstande dat de betrokkene reeds ten minste twee jaar dienst in de rang van commies moet hebben volbracht;
c. vacature; of
d. diploma hoger bestuursambtenaar;
e. vacature.”
4.2.2.
Artikel 15 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) luidt als volgt:
“Artikel 15
1. Het bevoegde gezag kan regelen vaststellen betreffende het beoordelen van de ambtenaren en het inrichten en bijhouden van een ranglijst.
2. De in het eerste lid bedoelde regelen worden vastgesteld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen.”
4.3.
Het is vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van
31 mei 2016, ECLI:NL:ORBAACM:2016:5) dat uit het in de BrA besloten stelsel volgt dat de waardering van een carrièrefunctie altijd een maximale waardering betreft. Hiernaar moet door bevordering langs het rangenstelsel, en de daarbij behorende eisen, worden toegewerkt. Plaatsing in een carrièrefunctie betekent dan ook niet zonder meer dat de bezoldiging moet worden toegekend op het niveau waarop de betrokkene functie is gewaardeerd. De bezoldiging bij carrièrefuncties is immers gekoppeld aan de rang van betrokkene en zijn bevordering loopt langs dat pad en de daarvoor geldende eisen. Artikel 4 van de BrA, gelezen in samenhang met de bevorderingseisen zoals in bijlage B opgenomen, moet worden begrepen als een vertragingsregel.
4.4.
In het Handboek DPO wordt in hoofdstuk 2.9 een toelichting gegeven op artikel 24, zesde lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma). Daarin is de volgende zin opgenomen:
“Benoeming van een ambtenaar in een zwaardere functie kan weliswaar aanleiding zijn voor een bevordering, maar alleen indien aan alle daarvoor gestelde bevorderingseisen wordt voldaan.”
4.5.1.
De uitleg van appellant van de werking van het systeem van carrièrefuncties is een uitleg die in de hiervoor weergegeven regelgeving, rechtspraak en beleid geen steun vindt. De algemene lijn die hieruit is te halen, is dat bij plaatsing in een functie met een maximale functiewaardering die ten minste twee schalen hoger ligt dan in de oude functie, plaatsing in de rang die bij de maximale functiewaardering hoort niet mogelijk is. Er kan hooguit sprake zijn van bevordering naar de naast hogere rang, als aan alle voorwaarden voor zo’n bevordering wordt voldaan. De twee te onderscheiden aspecten in het betoog van appellant hebben betrekking op de anciënniteitseis en de geschiktheid en bekwaamheid voor de functie.
4.5.2.
Wat het laatste aspect betreft heeft appellant zijn stelling dat een betrokkene die een andere functie gaat vervullen pas kan worden bevorderd als er over het functioneren in die nieuwe functie een positieve beoordeling is, op geen enkele wijze onderbouwd. De in onderdeel 4.2.1 weergegeven artikelen sluiten de mogelijkheid van een bevordering bij plaatsing in een andere functie niet uit. Aan artikel 15 van de Lma is nooit uitvoering gegeven. In de Lma en de BrA is evenmin een grondslag te vinden voor het standpunt van appellant. Bij het ontbreken van een regeling op dit punt moet ervan worden uitgegaan dat een betrokkene alleen wordt geplaatst in een hoger gewaardeerde functie als het bevoegd gezag de overtuiging heeft - of zou moeten hebben - dat de betrokkene beschikt over de geschiktheid en bekwaamheid om die functie te vervullen. In het specifieke geval van geïntimeerde gaat het om een situatie waarin zij ruim een jaar de functie feitelijk al heeft vervuld en haar diensthoofd zo positief was over haar functioneren dat hij het bevoegd gezag gevraagd heeft geïntimeerde in de functie te plaatsen. Onder deze omstandigheid moet worden aangenomen dat geïntimeerde op 1 februari 2013 voldeed aan de eisen van geschiktheid en bekwaamheid voor de functie.
4.5.3.
Met betrekking tot de anciënniteitseis wordt het volgende opgemerkt. Evenals in de situatie die aan de orde was in de uitspraak van de Raad van 2 juni 2021, ECLI:NL:ORBAACM:2021:25, volgt geïntimeerde de carrièrelijn van administratieve ambtenaren. Zij is per 1 juli 2002 bevorderd naar de rang van commies (schaal 8) en kon niet twee jaar later, toen zij aan de anciënniteitseis voldeed, worden bevorderd naar de rang van commies 1ste klasse (schaal 9), omdat de maximale functiewaardering van haar toenmalige functie in schaal 8 dat niet toeliet. Op het moment van overgang naar een functie met een hogere maximale functiewaardering staat de anciënniteitseis een bevordering niet in de weg. Bovendien heeft appellant geen hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht van 13 april 2015. In die uitspraak heeft het Gerecht in stellige bewoordingen vastgesteld dat bij een bevorderingsverzoek zal worden gekeken naar het aantal jaren in de rang van geïntimeerde en dus niet naar het aantal jaren in de functie.
4.6.
In de door appellant overgelegde uitspraken waren situaties aan de orde die niet vergelijkbaar zijn met de situatie van geïntimeerde. In die uitspraken ging het om het moeten voldoen aan een anciënniteitseis na een overgang naar een nieuwe carrièrelijn. Geïntimeerde is de carrièrelijn blijven volgen waarin zij al is geplaatst bij indiensttreding van het Land. Voor haar is geen nieuwe carrièrelijn gaan gelden bij haar overgang naar DF.
4.7.
De slotsom luidt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt.
5. Geïntimeerde heeft bij wijze van incidenteel appel aangevoerd dat het Gerecht ten onrechte niet heeft vastgesteld dat zij per 1 februari 2015 bevorderd moet worden naar schaal 10. De La kent de mogelijkheid van incidenteel appel niet. Geïntimeerde had zelfstandig hoger beroep moeten instellen tegen de aangevallen uitspraak. Zij heeft dit nagelaten en dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
6. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Voor een veroordeling in de kosten in hoger beroep is geen aanleiding.

Beslissing

De Raad:
  • bevestigtde aangevallen uitspraak;
  • verklaartgeïntimeerde
    niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mrs. M.C. Bruning voorzitter, J. Sybesma en L. Rogier, leden, en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.