ECLI:NL:OGAACMB:2021:79

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 augustus 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
AUA202100297
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering van ambtenaar naar de rang van klerk eerste klasse en hoofdklerk in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan over de bevordering van klaagster, een ambtenaar, naar de rang van klerk eerste klasse (schaal 4) en hoofdklerk (schaal 5). Klaagster, die sinds 1 februari 2012 werkzaam was in de functie van telefonist/baliemedewerker, had op 18 februari 2020 verzocht om bevordering naar deze rangen. Verweerder, de Gouverneur van Aruba, had echter besloten om klaagster pas per 1 juni 2020 te bevorderen, met als argument dat de dienstanciënniteit pas begint op de eerste dag van de maand na plaatsing in de nieuwe functie. Klaagster maakte bezwaar tegen dit besluit, omdat zij van mening was dat zij per 1 februari 2016 in aanmerking kwam voor de bevordering naar klerk eerste klasse, aangezien zij op dat moment al vier jaar in de rang van klerk had gewerkt.

De ambtenarenrechter oordeelde dat verweerder bij het bepalen van de dienstanciënniteit uit moest gaan van de jaren die klaagster in de vorige schaal had gewerkt. De rechter stelde vast dat klaagster op 1 februari 2016 al vier dienstjaren had volbracht in de rang van klerk en dat zij dus in beginsel recht had op bevordering naar klerk eerste klasse. De rechter vernietigde het bestreden landsbesluit en bepaalde dat klaagster met terugwerkende kracht vanaf 18 februari 2017 naar de rang van klerk eerste klasse moest worden bevorderd. Wat betreft de bevordering naar hoofdklerk oordeelde de rechter dat verweerder nog discretionaire ruimte had om te beoordelen of klaagster aan de vereisten voldeed, en dat deze beoordeling niet aan de rechter was om te maken.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de regels omtrent dienstanciënniteit en bevordering binnen het ambtenarenrecht, en bevestigt dat ambtenaren niet onterecht benadeeld mogen worden in hun loopbaanontwikkeling.

Uitspraak

Uitspraak van 30 augustus 2021
AUA202100297 GAZA

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klaagster],

wonend te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. L.A. Hernandis,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 15 januari 2021 (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten klaagster met ingang van 1 juni 2020 te bevorderen naar de rang van klerk eerste klasse (schaal 4).
Tegen het bestreden landsbesluit heeft klaagster op 5 februari 2021 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 23 juni 2021 stukken ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 28 juni 2021. Klaagster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen. In de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 (de Bezoldigingsregeling) zijn de betreffende regels vastgesteld.
1.2
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Bezoldigingsregeling zijn in de bij die regeling behorende bijlage B benoemings- en bevorderingseisen voor verschillende betrekkingen opgenomen.
1.3
Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Bezoldigingsregeling dient een betrokkene, om in aanmerking te komen voor een benoeming tot ambtenaar, voor een bevordering of voor overgang naar een andere betrekking, aan de in artikel 4, eerste lid, van de Bezoldigingsregeling voor de desbetreffende betrekking bedoelde eisen te voldoen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht.
1.3
Op grond van bijlage B (‘Benoemings- en bevorderingseisen ambtenaren’), onder I.D (‘klerk eerste klasse’) van de Bezoldigingsregeling is voor de bevordering naar de rang van klerk eerste klasse (schaal 4) onder andere vereist dat de betrokkene reeds ten minste vier jaar dienst in de rang van klerk heeft volbracht.
1.4
Op grond van bijlage B (‘Benoemings- en bevorderingseisen ambtenaren’), onder I.E (‘hoofdklerk’) van de Bezoldigingsregeling is voor de bevordering naar de rang van hoofdklerk (schaal 5) onder andere vereist dat de betrokkene reeds ten minste vier jaar dienst in de rang van klerk eerste klasse heeft volbracht.
De feiten
2.1
Klaagster is sinds 1 februari 2012 werkzaam geweest in de functie van telefonist/baliemedewerker bij de Directie onderwijs in de rang van klerk (schaal 3). Met ingang van 9 november 2015 is zij geplaatst in de functie van administratief medewerker.
2.2
Bij brief van 18 februari 2020 heeft klaagster verweerder verzocht haar per 1 februari 2016 naar de rang van klerk eerste klasse (schaal 4) en per ingang van 1 februari 2020 naar de rang van hoofdklerk (schaal 5) te bevorderen. Hiertoe heeft klaagster vermeld dat de functie van administratief medewerker maximaal op het niveau van schaal 6 wordt gewaardeerd en dat zij op de genoemde data aan de anciënniteitseis voor bevordering naar schaal 4 respectievelijk schaal 5 voldeed.
2.3
Op 1 september 2020 heeft de directeur van de Directie Onderwijs voorgesteld klaagster per 1 februari 2016 te bevorderen naar de rang van klerk eerste klasse (schaal 4) en per 1 februari 2020 naar de rang van hoofdklerk (schaal 5).
2.4
Bij brief van 15 januari 2021 heeft verweerder klaagster geïnformeerd dat haar verzoek van 18 februari 2020 niet voor inwilliging vatbaar is. Verweerder geeft aan dat de werkzaamheden verbonden aan de functie van administratief medewerker (schaal 6) zwaarder en van een hoger niveau zijn ten opzichte van de functie van telefonist/baliemedewerker (schaal 3). De dienstanciënniteit begint volgens verweerder op de eerste dag van de maand volgende op die van plaatsing in de nieuwe functie, zijnde 1 december 2015. Daarom kan klaagster pas na een dienstanciënniteit van 4 jaar vanaf deze datum, vermeerderd met het aantal arbeidsongeschiktheidsdagen, dus per 1 juni 2020, in aanmerking komen voor een bevordering naar de rang van klerk eerste klasse (schaal 4).
Standpunten van partijen
3.1
Bij het bestreden landsbesluit heeft verweerder klaagster bevorderd naar de rang van klerk eerste klasse (schaal 4). Bij het bepalen van de ingangsdatum van deze bevordering heeft verweerder gesteld de dat de beoordelingsperiode begint te lopen op het moment dat klaagster de nieuwe functie van administratief medewerker is gaan vervullen, dat is op 1 december 2015. Verder heeft verweerder in aanmerking genomen dat klaagster gedurende de beoordelingsperiode van 1 december 2015 tot en met 1 december 2019 in totaal 191 dagen arbeidsongeschikt is geweest. Verweerder hanteert een vaste gedragslijn waarin de ingangsdatum van een bevordering naar een later moment wordt verschoven indien een ambtenaar in de beoordelingsperiode meer dan 90 dagen arbeidsongeschikt is geweest, omdat hij zich over een dergelijke arbeidsongeschiktheidsperiode geen oordeel over het functioneren van de betreffende ambtenaar kan vormen. Nu klaagster in de beoordelingsperiode 191 dagen arbeidsongeschikt is geweest, heeft verweerder de ingangsdatum van de bevordering met 6 maanden verschoven en op 1 juni 2020 bepaald.
3.2
Klaagster kan zich met het bestreden landsbesluit niet verenigen en voert daar, kort samengevat en zakelijk weergegeven, het volgende tegen aan.
Klaagster stelt dat zij per 1 februari 2016 in aanmerking komt voor een bevordering naar de rang van klerk eerste klasse (schaal 4) en dat zij per 1 februari 2020 in aanmerking komt voor een bevordering naar de rang van hoofdklerk (schaal 5), aangezien zij op deze data aan de vereiste dienstanciënniteit heeft voldaan. Zij geeft aan in de beoordelingsperiode voorafgaand aan 1 februari 2016 50 dagen, dus minder dan de 90 dagen die verweerder in zijn vaste gedragslijn hanteert, arbeidsongeschikt te zijn geweest.
Klaagster stelt dat haar periodes van arbeidsongeschiktheid niet onafgebroken waren en dat zij nooit meer dan 90 dagen aaneengesloten arbeidsongeschikt is geweest. Daarom kan niet van langdurige arbeidsongeschiktheid worden gesproken die van invloed kan zijn op de ingangsdatum van de bevordering.
Klaagster stelt dat de door verweerder gehanteerde vaste gedragslijn nooit officieel bekend is gemaakt en ook niet bekend is onder het overheidspersoneel.
Klaagster stelt dat de door verweerder gehanteerde grens van 90 dagen niet reëel is, aangezien bij een beoordelingsperiode van 4 jaar dan nog 45 maanden overblijven om de ambtenaar te kunnen beoordelen.
Beoordeling
4.1
Bij de beoordeling stelt de ambtenarenrechter, in navolging van de uitspraak van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken van 2 juni 2021,ECLI:NL:ORBAACM:2021:25, voorop dat verweerder bij het bepalen van de dienstanciënniteit uit moet gaan van de jaren die een ambtenaar in de vorige schaal werkzaam is geweest. Het is verweerder niet toegestaan om, zoals hij blijkens zijn brief van 15 januari 2021 in het geval van klaagster heeft gedaan, een ambtenaar pas naar een nieuwe schaal te bevorderen op het moment dat hij of zij het vereiste aantal jaren dienstanciënniteit heeft doorgebracht in de aan die schaal verbonden functie.
4.2.1
De ambtenarenrechter constateert dat klaagster op 1 februari 2016 werkzaam was in de functie van administratief medewerker en reeds 4 dienstjaren in de rang van klerk (schaal 3) had volbracht. Dat betekent dat klaagster, overeenkomstig artikel 4 van de Bezoldigingsregeling, gelezen in samenhang met de bij die regeling behorende bijlage B onder I.D, in beginsel per 1 februari 2016 in aanmerking komt voor een bevordering naar de rang van klerk eerste klasse (schaal 4). Klaagster heeft haar bevorderingsverzoek echter pas op 18 februari 2020 bij verweerder ingediend. Verweerder hanteert, overeenkomstig de circulaire van de minister van Algemene Zaken van 9 december 2008 (DPO/661/08 geh.), het beleid dat bevorderingen niet verder terugwerken dan drie jaar vanaf de dag van indiening van het bevorderingsverzoek. De ambtenarenrechter acht dat beleid niet onredelijk (vergelijk de uitspraak van dit gerecht van 10 juni 2019, ECLI:NL:OGAACMB:2019:50). Dit betekent dat verweerder gehouden is klaagster met ingang van 18 februari 2017 te bevorderen naar de rang van klerk eerste klasse (schaal 4).
4.2.2
In dit kader volgt de ambtenarenrechter niet het door klaagster ter zitting gevoerde betoog dat de directeur van de directie onderwijs reeds op 7 maart 2017 een voorstel tot bevordering van klaagster naar de rang van klerk eerste klasse (schaal 4) bij verweerder heeft gedaan. Door verweerder is onweersproken gesteld dat dit voorstel bij Landsbesluit van 22 november 2018 is afgewezen en dat klaagster daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt, waardoor dit landsbesluit formele rechtskracht heeft.
4.2.3
Voor de volledigheid overweegt de ambtenarenrechter nog dat klaagster in de beoordelingsperiode voorafgaand aan 18 februari 2017 minder dan 90 dagen arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat verweerder niet overeenkomstig zijn vaste gedragslijn, zoals die onder andere bij uitspraak van dit gerecht van 27 mei 2019, ECLI:NL:OGAACMB:2019:47 is gehonoreerd, de ingangsdatum naar een later moment mag verschuiven.
4.3
Uit het voorgaande volgt dat het bezwaar, voor zover dat is gericht tegen de ingangsdatum van de bevordering naar de rang van klerk eerste klasse (schaal 4), gegrond is. In zoverre zal het bestreden landsbesluit worden vernietigd. Nu verweerder na vernietiging van het bestreden landsbesluit geen andere mogelijkheid heeft dan klaagster met ingang van 18 februari 2017 naar de rang van klerk eerste klasse (schaal 4) te bevorderen, zal de ambtenarenrechter in zoverre zelf in de zaak voorzien.
4.4
Met betrekking tot het verzoek van klaagster om per 1 februari 2020 naar de rang van hoofdklerk (schaal 5) bevorderd te worden, oordeelt de ambtenarenrechter als volgt. Het driejarenbeleid zegt alleen iets over het moment waarop de bevordering naar de rang van klerk eerste klasse (schaal 4) kan ingaan. Het is niet in strijd met dat beleid om bij het vaststellen van de beoordelingsperiode voor bevordering naar de rang van hoofdklerk (schaal 5) die periode te laten ingaan op het moment dat klaagster in beginsel in aanmerking komt voor een bevordering naar de rang van klerk eerste klasse (schaal 4) (vergelijk de in 4.1 vermelde uitspraak ECLI:NL:ORBAACM:2021:25). Dat is 1 februari 2016. De beoordelingsperiode voor bevordering naar de rang van hoofdklerk (schaal 5) bedraagt in beginsel 4 jaar. Verweerder heeft het bestreden landsbesluit genomen op 15 januari 2021. Dat betekent dat de beoordelingsperiode voor bevordering naar de rang van hoofdklerk (schaal 5) ten tijde van het bestreden landsbesluit reeds was verstreken, waardoor verweerder deze beoordelingsperiode niet aan klaagster tegen had kunnen werpen. Ook met betrekking tot de afwijzing van het verzoek van klaagster om bevorderd te worden naar de rang van hoofdklerk (schaal 5) is het bezwaar gegrond.
4.5
In tegenstelling tot hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de bevordering naar de rang van klerk eerste klasse (schaal 4), ziet de ambtenarenrechter geen aanleiding tevens zelf in de zaak te voorzien met betrekking tot de bevordering naar de rang van hoofdklerk (schaal 5). Hiertoe overweegt de ambtenarenrechter dat verweerder na vernietiging nog discretionaire ruimte over heeft bij de beantwoording van de vraag of klaagster naar de rang van hoofdklerk (schaal 5) moet worden bevorderd. Verweerder zal in de eerste plaats moeten beoordelen of appellante ook aan de overige vereisten voor deze bevordering heeft voldaan. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, zal verweerder het aantal arbeidsongeschiktheidsdagen van appellante in de periode van 1 februari 2016 tot 1 februari 2020 vast moeten stellen, zodat de ingangsdatum van de bevordering kan worden bepaald.
5. Aangezien het bezwaar gegrond zal worden verklaard, is er aanleiding verweerder te veroordelen in de door klaagster gemaakte proceskosten. Deze kunnen worden begroot op Afl. 1400,- aan gemachtigdensalaris (1 punt voor de indiening van het bezwaarschrift, 1 punt voor het optreden ter zitting, waarde per punt Afl. 700,-, gemiddeld gewicht).

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
  • verklaart het bezwaar gegrond;
  • vernietigt het bestreden landsbesluit;
  • bepaalt dat klaagster met ingang van 18 februari 2017 wordt bevorderd naar de rang van klerk eerste klasse (schaal 4);
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats van het vernietigde landsbesluit komt;
  • draagt verweerder op binnen 3 maanden na dagtekening van deze uitspraak een nieuw Landsbesluit op het verzoek tot bevordering naar schaal 5 te nemen;
  • veroordeelt verweerder in de kosten van het geding, welke kunnen worden begroot op Afl. 1400,- aan gemachtigdensalaris.
Aldus gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken ter openbare zitting van 30 augustus 2021, in tegenwoordigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.