ECLI:NL:OGAACMB:2024:13

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
AUA202301808
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering ambtenaar naar de rang van hoofdklerk en geschiktheidseisen

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klaagster, de Gouverneur van Aruba, tegen een landsbesluit dat haar bevordering naar de rang van hoofdklerk met ingang van 1 augustus 2019 weigerde. Klaagster, werkzaam bij de Sociale Verzekeringsbank, had eerder verzocht om bevordering naar deze rang, maar het bestreden besluit stelde dat zij niet voldeed aan de vereisten. Klaagster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, en het gerecht heeft de zaak behandeld op 15 januari 2024. De uitspraak vond plaats op 4 maart 2024.

Het gerecht heeft vastgesteld dat klaagster sinds 1 april 2012 de rang van klerk 1ste klasse bekleedt en dat zij op 1 augustus 2019 voldeed aan de geschiktheidseisen voor de functie van hoofdklerk. Het gerecht oordeelde dat de ingangsdatum van de bevordering niet onrechtmatig was, en dat klaagster op basis van haar anciënniteit en positieve beoordelingen in aanmerking kwam voor de bevordering. Het gerecht heeft het bezwaar van klaagster gegrond verklaard en het bestreden landsbesluit vernietigd, waardoor klaagster met terugwerkende kracht naar de rang van hoofdklerk werd bevorderd.

De uitspraak benadrukt het belang van de geschiktheidseisen en de anciënniteitseisen voor ambtenaren in Aruba, en bevestigt dat het bevoegd gezag niet zomaar kan afwijken van eerder gemaakte besluiten zonder goede motivering. De beslissing van het gerecht biedt een precedent voor toekomstige zaken waarin ambtenaren bezwaar maken tegen bevorderingen en de toepassing van de relevante regelgeving.

Uitspraak

Uitspraak van 4 maart 2024
Gaza nr. AUA202301808

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klaagster],

wonende in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. A.F.J. Caster (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 25 april 2023 no. 1 (bestreden landbesluit) heeft verweerder besloten om klaagster met ingang van 1 augustus 2019 te bevorderen naar de rang van hoofdklerk (schaal 5, dienstjaar 7).
Hiertegen heeft klaagster op 25 mei 2023 bezwaar gemaakt bij dit gerecht.
Verweerder heeft op 5 januari 2024 stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 15 januari 2024. Klaagster is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Klaagster is ambtenaar en werkzaam bij de Sociale Verzekeringsbank (SVb) in de functie van rapporteur. Deze functie is maximaal gewaardeerd op het niveau van schaal 6.
1.2
Bij landsbesluit van 8 september 2015 is klaagster met ingang van 1 april 2012 bevorderd naar de rang van klerk 1ste klasse (schaal 4).
1.3
Bij brief van 11 januari 2021 heeft klaagster verzocht om met ingang van 1 oktober 2016 bevorderd te worden naar de rang van hoofdklerk (schaal 5).
1.4
Bij brief van 12 februari 2021 heeft de directeur van de SVb aan de toenmalige minister van Toerisme, Volksgezondheid en Sport onder meer bericht dat de transitie van de medewerker rapporteur tot rapporteur en de uitvoering van de thuiscontroles pas in augustus 2019 zijn begonnen en dat de SVb geen bezwaar heeft tegen bevordering van klaagster naar de rang van hoofdklerk (schaal 5) per 1 augustus 2019.
1.5
Bij landsbesluit van 20 juli 2021 heeft verweerder besloten klaagster met ingang van 1 augustus 2019 in de functie van rapporteur aan te stellen. Zij is daarbij niet naar de rang van hoofdklerk (schaal 5) bevorderd. Hiertegen heeft klaagster op 19 augustus 2021 bezwaar gemaakt.
1.6
Bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak van dit gerecht van 9 januari 2023 (zaaknummer AUA202102402) heeft het gerecht het onder 1.5 genoemd bezwaar gegrond verklaard. In de uitspraak staat onder meer:
“(…)
6.1
Met betrekking tot de ingangsdatum van de aanstelling tot rapporteur, overweegt het gerecht als volgt. Ter onderbouwing van haar stelling dat zij reeds vanaf 15 september 2016 de functie van rapporteur uitoefent, heeft klaagster een tweetal interne memo’s van de directeur van de SVb overgelegd (memo van 12 september 2016, zoals gecorrigeerd bij memo van 9 juli 2019). Daarin staat onder meer: “
Vooruitlopend op deze ontwikkelingen heb ik besloten de medewerkers van de onderafdeling Poortwachters die thans telefoniste zijn te benoemen tot rapporteur met ingang van 15 september 2016, (…)”. Ter onderbouwing van het hiertegen gevoerd verweer, heeft verweerder verwezen naar de brief van 12 februari 2021 en die 7 oktober 2021 van de (directeur van) SVb en uitgelegd dat de transitie naar de functie van rapporteur later heeft plaatsgevonden waardoor klaagster pas in augustus 2019 de functie daadwerkelijk is gaan uitoefenen. Gelet op die brieven en verweerders uitleg, kan naar het oordeel van het gerecht niet worden vastgesteld dat klaagster eerder dan augustus 2019 de functie van rapporteur is gaan uitoefenen, zodat niet kan worden gezegd dat de vaststelling van de ingangsdatum van de aanstelling op 1 augustus 2019 onrechtmatig is. Dat de aanstelling en bevordering van mevrouw [betrokkene] naar schaal 5 wel op een eerdere datum is ingegaan, maakt het voorgaande niet anders. Zelfs indien ervan moet worden uitgegaan dat in dit geval sprake is van gelijke gevallen die gelijk moeten worden behandeld, dan nog geldt dat het gelijkheidsbeginsel niet zover reikt dat het bevoegd gezag op grond daarvan verplicht is om eenmaal gemaakte fouten in andere gevallen te herhalen. Verweerder heeft in dit geval voldoende toegelicht dat de aanstelling en bevordering van mevrouw [stamper] op een eerdere datum dan 1 augustus 2019 op een fout berust.
6.2
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of klaagster al dan niet per 1 augustus 2019 in aanmerking komt voor een bevordering naar de rang van hoofdklerk (schaal 5).
6.2.1
Niet in geschil is dat de functie van rapporteur maximaal gewaardeerd is op schaal 6, zodat de functiewaardering geen belemmering is voor bevordering van klaagster naar schaal 5.
6.2.2
Gelet op het bepaalde in artikel 4 van de BRA dient te worden aangenomen dat een ambtenaar alleen dan wordt geplaatst in een hoger gewaardeerde functie als het bevoegd gezag de overtuiging heeft – of zou moeten hebben – dat de betrokkene beschikt over de geschiktheid en bekwaamheid om die functie te vervullen. Klaagster bekleedt sinds 1 april 2012 de rang van klerk 1ste klasse (schaal 4). Uit het beoordelingsformulier van 29 januari 2021 en de brief van 12 februari 2021 van de directeur van de SVb blijkt dat klaagster gunstig is beoordeeld in haar functioneren en dat zij haar werkzaamheden naar tevredenheid van haar leidinggevende(n) uitvoert. Mede naar aanleiding hiervan heeft de directeur van de SVb voorgesteld om klaagster per 1 augustus 2019 te bevorderen naar de rang van hoofdklerk (schaal 5). Onder deze omstandigheden moet dan ook worden aangenomen dat klaagster op 1 augustus 2019 voldeed aan de eisen van geschiktheid en bekwaamheid voor de functie.
6.2.3
Nu klaagster sinds 1 april 2012 in de rang van klerk 1ste klasse (schaal 4) bekleedt, voldoet zij op 1 augustus 2019 ook aan de anciënniteitseis van vier jaar in die functie en kan zij per die datum in de rang van hoofdklerk (schaal 5) worden bevorderd. Anders dan verweerder meent, begint de dienstanciënniteit immers niet telkens opnieuw te lopen vanaf het moment dat een ambtenaar in een nieuwe functie met een hogere eindwaardering wordt geplaatst (vgl. RvBAz van 2 juni 2021, ECLI:NL:ORBAACM:2021:25, en RvBAz van 21 juli 2021, ECLI:NL:ORBAACM:2021:51). Gelet hierop is zonder nadere motivering, welke ontbreekt, onbegrijpelijk waarom klaagster moet worden geacht op 1 augustus 2019 nog niet over de vereiste dienstanciënniteit te beschikken, waardoor zij niet per die datum bevorderd kan worden. Op dit onderdeel lijdt het bestreden landsbesluit aan een motiveringsgebrek en kan daarom niet in stand blijven. Het bezwaar hiertegen is derhalve gegrond. Hetgeen klaagster voor het overige heeft aangevoerd, behoeft dan ook geen bespreking.
(…)”.
1.7
Bij bestreden landsbesluit van 25 april 2023 heeft verweerder besloten om klaagster met ingang van 1 augustus 2019 te bevorderen naar de rang van hoofdklerk (schaal 5, dienstjaar 7).
Het bestreden landsbesluit
2. Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat klaagster met ingang van 1 augustus 2019 aan de bevorderingseisen voldoet om bevorderd te worden naar de rang van hoofdklerk. Verweerder heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat het bestreden landsbesluit op goede gronden is genomen, nu klaagster conform de uitspraak van het gerecht van 9 januari 2023, niet eerder dan 1 augustus 2019 aan alle vereisten voldoet om bevorderd te worden naar de rang van hoofdklerk.
bezwaargronden
3. Het bezwaar is gericht zich tegen de ingangsdatum van de bevordering. Daaraan heeft klaagster - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat klaagster reeds sinds 15 september 2016 dan wel 1 oktober 2016 aan alle bevorderingseisen voldoet omdat zij op die dag de functie van rapporteur is gaan uitoefenen. Klaagster verzoekt om twee getuigen te horen, zijnde haar superieur [superieur van klaagster] en een collega [collega van klaagster]. Het bestreden besluit is genomen in strijd met het gelijkheidsbeginsel, aldus klaagster.
wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen.
4.2
Op grond van artikel 4 van de Bezoldigingsregeling Aruba (BRA) dient een ambtenaar om in aanmerking te komen voor een bevordering te voldoen aan de in bijlage B van de BRA opgenomen bevorderingseisen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam (
gunstige beoordelingseis) te worden geacht.
4.3
Voor een bevordering naar de rang van hoofdklerk (schaal 5) is vereist dat de door de betrokkene beklede functie, een waardering op het niveau van klerk 1ste klasse rechtvaardigt (f
unctiewaarderingseis) en dat de betrokkene reeds ten minste vier jaar dienst in de rang van klerk 1ste klasse moet hebben volbracht (
anciënniteitseis).
beoordeling
5.1
In geschil is de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten om klaagster met ingang van 1 augustus 2019 naar de rang van hoofklerk te bevorderen.
5.2
Het gerecht overweegt dat bij uitspraak van 9 januari 2023 (zie 1.6) de beroepsgrond van klaagster dat zij reeds sinds 15 september 2016 dan wel 1 oktober 2016 aan alle bevorderingseisen voldoet, uitdrukkelijk is verworpen en is geoordeeld dat klaagster per 1 augustus 2019 aan alle bevorderingseisen voldoet. Klaagster heeft daartegen geen hoger beroep ingesteld, zodat in deze procedure van de juistheid van dit oordeel van het gerecht moet worden uitgegaan, tenzij sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die na de uitspraak zijn voorgevallen of niet voor de uitspraak konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd. Vast staat dat het tweetal interne memo’s van de directeur van de SVB reeds in zaaknummer AUA202102402 zijn overgelegd en het gerecht deze memo’s bij haar beoordeling heeft betrokken (zie 1.6 onder 6.1). Voorts is niet gebleken dat klaagster niet tijdens de behandeling van zaaknummer AUA202102402 kon verzoeken om twee getuigen te horen. Desgevraagd heeft klaagster ter zitting bevestigd dat het hierbij niet gaat om nieuwe of plots opgedoken getuigen.
6. Gelet op het vorenstaande is het gerecht van oordeel dat het bezwaar ongegrond dient te worden verklaard.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 maart 2024, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.