ECLI:NL:OGHACMB:2025:29

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
CUR2023H00216
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging huurovereenkomst wegens bedrog en bevoegdheid Stichting Afwikkeling Nalatenschappen

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil over een huurovereenkomst die door [Appellant] is gesloten met [Geïntimeerde] voor een perceel op de plantage Gato. De huurovereenkomst is aangegaan door [Appellant] in de hoedanigheid van mede-erfgenaam en penningmeester van de Stichting Belangen Behartiging Rechtsopvolgers van mevrouw Sybrecht van Uytrecht. [Geïntimeerde] heeft echter betoogd dat de huurovereenkomst vernietigd moet worden wegens bedrog, omdat [Appellant] niet bevoegd was om het perceel te verhuren, gezien de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg die de Stichting Afwikkeling Nalatenschappen als enige bevoegd tot het innen van huurgelden heeft aangewezen.

Het Hof heeft vastgesteld dat [Geïntimeerde] op 11 oktober 2021 een bedrag van NAf 8.000,- heeft betaald aan [Appellant] voor de huurovereenkomst. Na kennisname van de uitspraak heeft [Geïntimeerde] [Appellant] aangemaand tot terugbetaling van dit bedrag, wat heeft geleid tot de vordering om de huurovereenkomst te vernietigen en terugbetaling van de kosten te eisen. Het Gerecht heeft in eerste aanleg de huurovereenkomst vernietigd en [Appellant] veroordeeld tot betaling van NAf 8.000,- en bijkomende kosten.

In hoger beroep heeft het Hof de grieven van [Appellant] verworpen en het bestreden vonnis bevestigd. Het Hof oordeelde dat de Stichting Afwikkeling Nalatenschappen inderdaad de enige bevoegde partij is voor het beheer van de plantage en dat [Appellant] niet bevoegd was om de huurovereenkomst aan te gaan. Het Hof heeft [Appellant] ook niet-ontvankelijk verklaard in zijn reconventionele vordering, omdat het instellen daarvan in hoger beroep niet mogelijk is. De uitspraak bevestigt de rechtsgeldigheid van de eerdere beslissingen en legt de proceskosten bij [Appellant].

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN OVER 2025
UITSPRAAK: 18 februari 2025
ZAAKNR: CUR202300462 – CUR2023H00216
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in de zaak van:
[APPELLANT],
wonend in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde, eiser in verzet,
thans appellant,
procederend in persoon,
-tegen-
[GEÏNTIMEERDE],
wonend in Curaçao,
in eerste aanleg eiseres, gedaagde in verzet,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. N.B. Louisa.
Partijen worden hierna aangeduid als [Appellant] en [Geïntimeerde].

1.Het verloop van de procedure

1.1
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) wordt verwezen naar het tussen partijen gewezen vonnis van 19 juni 2023.
1.2 [
Appellant] is in hoger beroep gekomen van dat vonnis door indiening op 25 juli 2023 van een daartoe strekkende akte ter griffie van het Gerecht. Bij een op 24 augustus 2023 ter griffie ingediende memorie van grieven, met producties, heeft hij grieven aangevoerd, deze toegelicht en – naar het Hof begrijpt – geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de vordering van [Geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, en heeft [Appellant] een reconventionele vordering ingesteld en geconcludeerd tot toewijzing daarvan, met veroordeling van [Geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
1.3 [
Geïntimeerde] heeft op 26 oktober 2023 via e-mail en op 27 oktober 2023 in hardcopy een memorie van antwoord, met een productie, ingediend. Daarbij heeft zij de grieven bestreden en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van [Appellant] in de kosten.
1.4
Op de rol van 20 februari 2024 hebben partijen pleitnotities overgelegd.
1.5
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.De beoordeling

Feiten
2.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
2.1.1
Plantage Gato (hierna: de plantage) betreft een stuk land, gelegen tussen Souax en Papaya, groot 89,59 hectare.
2.1.2
De plantage is bij testament van 31 juli 1809 door Mw. Sybrecht van Uytrecht, weduwe van Wigboldus Rasveldt en overleden in 1811, nagelaten aan haar vrijgemaakte slaven, in totaal twaalf of dertien personen.
2.1.3 [
Appellant] behoort tot de familie [Familienaam 1]. Tussen de families [Familienaam1] en [Familienaam 2] zijn vele gerechtelijke procedures gevoerd aangaande de eigendom van de plantage, het beheer erover en het verhuren van percelen op de plantage.
2.1.4
Een van die gerechtelijke procedures is de door [Persoonsnaam A], h.o.d.n.
Terenonan Fiel Pietersz Di Gato (hierna: [Persoonsnaam A]), tegen (onder andere) [Appellant] aangespannen procedure (zaaknr CUR201803042), waarin op 20 april 2020 uitspraak is gedaan. In die uitspraak (hierna: de uitspraak) is een beheerregeling getroffen met onderbewindstelling van de tot de plantage behorende gronden, is de Stichting Afwikkeling Nalatenschappen gevestigd te Curacao (hierna: de stichting of SAN) tot bewindvoerder benoemd en is overwogen:
4.12.
Het voorgaande heeft (…) tot gevolg dat met ingang van de datum van deze uitspraak alleen de stichting nog bevoegd zal zijn tot het innen van huurgelden van de verhuurde percelen te plantage Gato. Dit geldt zowel voor huurovereenkomsten aangegaan door [Familienaam 2] als die aangegaan door [Appellant], of wie dan ook anders die percelen te plantage Gato in verhuur heeft uitgegeven. Vanaf dat moment komen ook achterstallige huurgelden die nog niet zijn voldaan enkel aan de stichting toe.
en is bepaald:
- dat de stichting met ingang van de datum van deze beschikking uitsluitend bevoegd zal zijn tot het innen – al dan niet via een door haar daartoe gemachtigde – van huurgelden zoals bedoeld in r.o. 4.12. van deze beschikking, huurgelden die na deze datum aan [Persoonsnaam A] worden betaald, dienen door [Persoonsnaam A] aan de stichting te worden overgedragen;
2.1.5
Het Hof heeft bij vonnis van 15 december 2020 de uitspraak bevestigd (ECLI:NL:OGHACMB:2020:300). Daartegen is geen cassatie ingesteld. De uitspraak is in kracht van gewijsde gegaan.
2.1.6 [
Appellant] heeft "in de hoedanigheid van mede-erfgenaam van de erven [Familienaam 1] en als penningmeester van de Stichting Belangen Behartiging Rechtsopvolgers van mevr. Sybrecht van Uytrecht" bij overeenkomst van 11 oktober 2021 (hierna: de huurovereenkomst) een perceel op de plantage, te weten perceel B21 (hierna: het perceel), aan [Geïntimeerde] verhuurd.
2.1.7
Ingevolge artikel 2 van de huurovereenkomst heeft [Geïntimeerde] op 11 oktober
2021 NAf 8.000,- aan [Appellant] betaald ter zake “kosten huurovereenkomst + voor huurgrond op Gato Aruba kavel B21 te Malpais”. Eind december 2021 heeft zij door een kennis een bouwtekening laten maken voor het perceel. Zij heeft haar kennis daarvoor NAf 400,- betaald.
2.1.8 [
Geïntimeerde] heeft in februari 2022 kennisgenomen van de uitspraak.
2.1.9
Bij brief van 7 juli 2022 heeft [Geïntimeerde] [Appellant] wegens het plegen van bedrog aangemaand tot terugbetaling van het door haar aan hem betaalde bedrag van NAf 8.000,-.
Vordering
2.2 [
Geïntimeerde] heeft, na eisvermeerdering, gevorderd – samengevat – de huurovereenkomst te vernietigen en [Appellant] te veroordelen tot betaling van NAf 8.400,- vermeerderd met de wettelijke rente, met veroordeling van [Appellant] in de proceskosten en de buitengerechtelijke incassokosten.
2.3
Daaraan heeft zij ten grondslag gelegd dat sprake is geweest van bedrog aan de zijde van [Appellant] bij het aangaan van de huurovereenkomst. [Appellant] was ingevolge de uitspraak niet bevoegd het perceel aan haar te verhuren. [Geïntimeerde] wil daarom van de huurovereenkomst af en het door haar betaalde bedrag van NAf 8.000,- terug, evenals de door haar gemaakte kosten van NAf 400 voor het laten maken van een bouwtekening voor het perceel (de eisvermeerdering).
Vonnis waarvan beroep
2.4
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht – samengevat:
1) het verzet tegen het verstekvonnis ongegrond verklaard;
2) het verstekvonnis van 6 februari 2023 bekrachtigd (waarbij de huurovereenkomst is vernietigd en [Appellant] is veroordeeld tot betaling van NAf 8.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2022 en NAf 750,- aan buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van [Appellant] in de kosten ad NAf 1.289,73);
3) [Appellant] veroordeeld tot betaling aan [Geïntimeerde] van NAf 400,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2022 en
4) [Appellant] veroordeeld in de proceskosten van NAf 500,-.
Oordeel in hoger beroep
A. [Geïntimeerde] procedeert kosteloos
2.5
Het Hof begrijpt uit de aanhef van de memorie van antwoord en de bijgevoegde “Kaart rechtgevende op kostenloze rechtskundige bijstand” dat [Geïntimeerde] toelating verzoekt om kosteloos te procederen. Dat is echter niet nodig. Op grond van de omstandigheid dat [Geïntimeerde] in eerste aanleg toelating is verleend om kosteloos te procederen en zij bij het bestreden vonnis in het gelijk is gesteld, behoeft zij ingevolge art. 880 lid 2 Rv geen nadere toelating om ook in hoger beroep kosteloos te procederen. Het Hof zal, om eventuele misverstanden te voorkomen, een overeenkomstig dictumonderdeel opnemen.
B. Reconventionele vordering [Appellant]
2.6
In zijn reconventionele vordering zal [Appellant] niet-ontvankelijk worden verklaard. Ingevolge art. 280 lid 1 Rv is het instellen van een eis in reconventie voor het eerst in hoger beroep namelijk niet mogelijk.
C. Klachten tegen bestreden vonnis
2.7
In de memorie van grieven, voor zover niet ten grondslag gelegd aan de eis in reconventie, leest het Hof de volgende grieven.
2.8
In de eerste plaats klaagt [Appellant] – onder verwijzing naar het testament van 31 juli 1809 van Sybrecht van Uytrecht, een Gouverneursakte van 30 juli 1869, twee verklaringen van erfrecht en verschillende vonnissen – dat niet SAN de rechtsgeldige beheerder en bewindvoerder van Gato is maar [Appellant] zelf en dat hij tevens erfgenaam van Sybrecht van Uytrecht is.
2.9
De grief faalt. Het Hof verenigt zich met het bestreden vonnis en maakt dit tot het zijne, met dien verstande dat de exclusieve bevoegdheid van SAN tot beheer van de plantage berust op art. 3:168 lid 2 en lid 5 BW in verbinding met de daar genoemde bepalingen van Boek 4. Het betoog van [Appellant] zegt niets op het punt van het beheer over deze langdurig onverdeelde gemeenschap, met inmiddels talloze, voor het grootste gedeelte onbekende deelgenoten. Zijn stelling dat hij erfgenaam is, ondersteund door twee verklaringen van erfrecht, is evenmin van belang. Het Hof verwijst naar de vele rechterlijke uitspraken, naar sommige waarvan [Appellant] zelf ook verwijst, die nog onverkort gelden:
Op het punt van de beheersbevoegdheid, waar het in deze zaak om gaat, verwijst het Hof naar rov. 5.7 van de laatstgenoemde uitspraak. Daaruit komt het volgende citaat: “
Los van (…) geldt dat geen enkele (beweerdelijke) deelgenoot of groep deelgenoten jegens de andere deelgenoten bevoegd is huurgelden te innen, zo volgt uit rov. 5.3 tot en met 5.5 hierboven. Ook dat zijn immers beheersdaden waartoe geen van de deelgenoten bevoegd is. De omstandigheid dat beschikkingsbevoegdheid over de te verhuren zaak geen constitutief vereiste is voor het sluiten van rechtsgeldige huurovereenkomsten doet daaraan niet af. Zulks geldt namelijk alleen in de relatie verhuurder-huurder en niet ten opzichte van de overige deelgenoten. Ten opzichte van hen is sprake van een onbevoegde beheersdaad.”
2.1
Inmiddels is SAN met uitsluiting bevoegd tot beheer van de plantage, zo volgt uit 2.1.4 en 2.1.5 hierboven.
2.11
In de tweede plaats klaagt [Appellant] erover dat hij niet goed is opgeroepen voor de door [Geïntimeerde] geëntameerde procedure. Deze grief faalt bij gebrek aan belang. Immers is [Appellant] ontvangen in zijn verzet, waarop een procedure op tegenspraak is gevolgd.
2.12
De slotsom luidt dat het bestreden vonnis wordt bevestigd en dat [Appellant], als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten in hoger beroep van [Geïntimeerde] wordt veroordeeld.
BESLISSING:
Het Hof:
verstaat dat [Geïntimeerde] ingevolge art. 880 lid 2 Rv toelating heeft om in hoger beroep kosteloos te procederen;
verklaart [Appellant] niet-ontvankelijk in zijn vordering in reconventie;
bevestigt het bestreden vonnis van het Gerecht van 19 juni 2023;
veroordeelt [Appellant] in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van [Geïntimeerde], tot op heden begroot op NAf 253,50 aan betekeningskosten en NAf 1.250,- (2½ x tarief 3) aan gemachtigdensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, C.J.H.G. Bronzwaer en E.W.A. Vonk, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao op 18 februari 2025 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.